ECLI:NL:GHARN:1998:AA1250
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de primitieve aanslag inkomstenbelasting en navordering door het Gerechtshof Arnhem
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 30 juli 1998 uitspraak gedaan over de primitieve aanslag inkomstenbelasting van belanghebbende voor het jaar 1996. Belanghebbende, die samen met haar echtgenoot een vennootschap onder firma exploiteert, had bij haar aangifte aangegeven dat de belasting moest worden verminderd of vermeerderd in verband met investeringen. Ondanks dat zij geen recht had op investeringsbijdragen, heeft zij dit hokje aangekruist en een openingsbalans bijgevoegd. De belastingdienst heeft de aangifte verwerkt zonder de inhoudelijke toetsing van het aangiftebiljet, wat leidde tot een onjuiste vaststelling van de primitieve aanslag.
De primitieve aanslag werd vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 14.068,– en een belastbaar bedrag van ƒ 7.065,–, waarbij investeringsbijdragen werden verrekend. Het hof oordeelde dat de onjuiste vaststelling van de aanslag niet het gevolg was van een fout van de inspecteur, maar van de onjuiste aangifte door belanghebbende. Het hof bevestigde de uitspraak van de inspecteur en oordeelde dat er geen termen waren voor een kostenveroordeling.
Belanghebbende was niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, hoewel zij overeenkomstig de wet was opgeroepen. Het hof concludeerde dat belanghebbende in redelijkheid had moeten begrijpen dat de primitieve aanslag onjuist was, gezien de omstandigheden van de zaak. De navordering was ook mogelijk zonder een nieuw feit, waardoor het beroep van belanghebbende ongegrond werd verklaard.