4. De vaststaande feiten
4.1. Belanghebbende drijft samen met zijn echtgenote in vennootschappelijk verband een onderneming, een aannemersbedrijf annex architectenbureau, te Z (hierna: de vennootschap). Belanghebbende is voor 70% gerechtigd in de resultaten van de vennootschap, zijn echtgenote voor 30%. De activiteiten richten zich in hoofdzaak op woningbouw, renovatie en onderhoud. Gedurende het onderhavige jaar waren gemiddeld elf personen in dienstbetrekking bij de vennootschap werkzaam en is aan hen in totaal – bruto – een bedrag van ƒ 602611 aan loon betaald.
4.2. Tot 1 januari 1994 was een werkgever, ingeval een werknemer door ziekte, ongeval of gebreken niet in staat was arbeid te verrichten, slechts verplicht tot doorbetaling van het loon gedurende de eerste twee dagen van het verzuim. De Ziektewet voorzag in een uitkering aan de werknemer gedurende de eerste 52 weken van ziekte e.d. voor zover de werkgever niet tot doorbetaling van loon was verplicht. Met de invoering van de Wet terugdringing ziekteverzuim per 1 januari 1994 werd de verplichting tot
doorbetaling van loon door de werkgever bij ziekte e.d. van de werkgever uitgebreid. De werkgever werd in beginsel verplicht om gedurende de eerste twaalf maanden gedurende de eerste twee dan wel zes weken van ziekte 70% van het loon door te betalen, maar minimaal het minimumloon. Deze verplichting, voor de vennootschap de eerste twee weken betreffend, kon slechts bij een particuliere verzekeraar worden ondergebracht, evenals een door de werkgever aangegane verplichting meer door te betalen dan waartoe hij wettelijk verplicht was.
4.3. Met ingang van 1 maart 1996 is de Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte in werking getreden. Deze wet voorziet ten aanzien van werknemers met een arbeidscontract in een – afgezien van enkele bijzondere, wel omschreven situaties – algehele doorbetalingsplicht voor de werkgever van loon gedurende de eerste 52 weken van ziekte en dergelijke van de werknemer.
4.4. Uit een onderzoek van de FIOD over de jaren 1996 en 1997 (rapportnummer RAER 960017), blijkt dat het risico van de verplichting tot doorbetaling van loon in die jaren door bedrijven als het onderhavige (bouw en zakelijke dienstverlening, 11 werknemers) in tenminste belangrijke mate werd verzekerd.
4.5. De vennootschap heeft de verplichting op zich genomen om aan de werknemers ingeval van ziekte en dergelijke ook na ommekomst van de eerste periode van twee weken het volledige loon door te betalen. Dit risico, alsmede het risico betreffende de doorbetaling gedurende de eerste twee weken van arbeidsverzuim door ziekte en dergelijke, kan worden verzekerd tegen een premie van in totaal ƒ 67 966 voor het onderhavige jaar.
4.6. Ten laste van de bedrijfswinst over het onderhavige jaar is een bedrag van ƒ 68 000 gebracht ter zake van assurantie eigen risico in verband met bovenvermelde verplichting. Op deze voorziening is voorts in mindering gebracht het beloop van de in het onderhavige jaar uitgekeerde ziektegelden ad ƒ 12 970. De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag van belanghebbende het vormen van voormelde voorziening niet toegestaan en deswege het bedrijfsresultaat van de vennootschap f 55 030 hoger berekend (ƒ 68 000 – ƒ 12 970) en aan belanghebbende daarvan 70% ofwel ƒ 38 521 toegerekend. Deze correctie leidde voorts tot een ƒ 3852 hogere dotatie aan de FOR. Als gevolg daarvan is belanghebbendes belastbare inkomen vastgesteld op ƒ 103 303. De berekening van dit bedrag is als zodanig niet tussen partijen in geschil.