ECLI:NL:GHARN:1999:AA1440
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- P.M. van Schie
- R. den Ouden
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de waardevaststelling van onroerende zaken en de vraag naar economische eigendom
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 17 maart 1999 uitspraak gedaan in een belastingkwestie betreffende de waardevaststelling van onroerende zaken. De belanghebbende, die in 1994 de economische eigendom van een perceel van 2.760 m² had verkocht aan D B.V., stelde dat de waarde van dit perceel niet bij hem in aanmerking kon worden genomen. De kern van de zaak was of de ambtenaar de waarde van het object op juiste wijze had afgebakend bij de waardevaststelling. Het Hof oordeelde dat, volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad, de vraag ontkennend moest worden beantwoord als bij de aanvang van het tijdvak een ander dan de belanghebbende het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht had van het gedeelte. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende op 1 januari 1997 nog steeds als degene kon worden aangemerkt die het genot van het perceel had, ondanks de verkoop van de economische eigendom. Het Hof oordeelde dat de ambtenaar erin was geslaagd aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarde van ƒ 334.000,-- niet te hoog was. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en de bestreden uitspraak werd bevestigd. De mondelinge behandeling vond plaats op 3 maart 1999, waarbij de belanghebbende en vertegenwoordigers van de ambtenaar aanwezig waren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door vice-president P.M. van Schie, in tegenwoordigheid van griffier R. den Ouden.