Negende enkelvoudige belastingkamer
nummer 00/01245
op het beroep van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/Ondernemingen [P] op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan hem opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
1.1. De navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 149.499,-.
1.2. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt en is op het bezwaar gehoord. Het verslag daarvan behoort tot de gedingstukken. De Inspecteur heeft de aanslag bij de bestreden uitspraak verminderd tot één naar een belastbaar inkomen van ƒ 129.065,-.
1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 5 september 2002. Daarbij zijn verschenen en gehoord [belanghebbendes gemachtigde] alsmede de Inspecteur.
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is directeur/grootaandeelhouder van [A] BV (de BV) welke zich bezig houdt met managementtrainingen, begeleiden van reorganisaties, consultatie, en dergelijke. In 1992 heeft belanghebbende zijn IB-onderneming waarin deze activiteiten voorheen werden uitgeoefend, met toepassing van artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting, ingebracht in deze BV.
2.2. Voorts heeft belanghebbende samen met zijn ex-echtgenote op 25 februari 1994 de Coöperatieve Vereniging Beheer- en exploitatiemaatschappij [A] U.A. (de Coöperatie) opgericht. De Coöperatie verricht beheers- en managementtaken voor de BV en ontwikkelt nieuwe trainingsmethodieken welke vervolgens aan de BV en aan derden in licentie worden gegeven. Belanghebbende is samen met zijn ex-echtgenote lid van de Coöperatie.
2.3. Op 3 januari 1995 sluit de Coöperatie een licentie overeenkomst met de BV. Daarbij verleent de Coöperatie aan de BV het recht om de door belanghebbende ontwikkelde '…methodieken, ontwikkeld in de periode 1985 t/m datum van deze overeenkomst…' te gebruiken en te exploiteren.
2.3. Uit het bij 1.2 genoemde verslag van de hoorzitting van 29 juni 1999 blijkt dat belanghebbende het standpunt inneemt dat de licentie ziet op: '…nieuwe methoden die hij samen met zijn partner heeft ontwikkeld' welke door hem zijn ontwikkeld als privé persoon en niet als werknemer van de BV. En voorts: 'In de BV zijn de oude trainingsmethoden ingebracht, deze gebruikt de BV'.
2.5. Voor het gebruik van deze methodieken betaalt de BV in 1995 aan de Coöperatie een bedrag van ƒ 12.500,- welk bedrag in de jaarrekening 1995 van de BV wordt verantwoord als 'Directe kosten, licenties en methodieken' en in de jaarrekening 1995 van de Coöperatie voor hetzelfde bedrag wordt verantwoord als 'Omzetten Licenties Method'
2.6. De aangiften Vennootschapsbelasting 1995 van de BV en de Coöperatie worden door de Inspecteur op dit onderdeel (verantwoording van respectievelijk de kosten van licentierechten en de omzet van licentieopbrengsten) gevolgd. In zijn verweerschrift op bladzijde 4 stelt de Inspecteur dat dit bij nader inzien 'eigenlijk' onjuist is en de licentieopbrengsten bij de Coöperatie niet belast had moeten worden en de licentiekosten bij de BV niet aftrek toegelaten hadden moeten worden, maar dat de uitkomst in zijn totaliteit juist is '…nu de VPB-heffing fiscaal neutraal is verlopen…'.
2.7. In het kader van een boekenonderzoek bij zowel de BV als de Coöperatie heeft de controleur vragen gesteld over de licentievergoeding.
In een brief van de controleur van 18 augustus1998 (opgenomen als bijlage 12 bij het verweerschrift) werd belanghebbende verzocht om uiterlijk 2 september 1998 te reageren.
Bij brief van 23 augustus 1998 (opgenomen als bijlage 4 bij het beroepschrift) reageert belanghebbendes gemachtigde op de vragen van de controleur, aangevuld met een schriftelijke reactie op 6 oktober 1998 (opgenomen als bijlage 5 bij het beroepschrift) naar aanleiding van een vervolgvragen van de controleur van 7 september 1998.
In een rapport naar aanleiding van het boekenonderzoek bij de BV met datum 22 januari 1999 (opgenomen als bijlage 2 bij het verweerschrift) stelt de controleur dat als gevolg van het niet verstrekken van inlichtingen over de waardebepaling van de methodieken de omkering van de bewijslast van toepassing is.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vragen of de licentiebetaling ad ƒ 12.500,- bij belanghebbende in het belastbaar inkomen moet worden betrokken als uitdeling aan belanghebbende als aandeelhouder van de BV (het primaire standpunt van de Inspecteur) of als inkomsten uit arbeid van belanghebbende als directeur/werknemer van de BV (het subsidiaire standpunt van de Inspecteur).
Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daar ter zitting, zakelijk weergegeven, het volgende aan toe gevoegd.
3.3. Belanghebbende:
- De 'oude' methodieken die vooral betrekking hebben outdoor trainingen zijn in 1992 vanuit de IB-onderneming ingebracht in de BV;
- De 'nieuwe' methodieken die vooral betrekking hebben op indoor trainingen zijn door belanghebbende vanaf 1994 ontwikkeld en vervolgens in eerste instantie 'om niet' aan de Coöperatie ter beschikking gesteld. Bij de Coöperatie zijn deze verworven immateriële activa dan ook niet geactiveerd op de balans. Voor hun inbreng in en werkzaamheden voor de Coöperatie ontvangen de leden, zijnde belanghebbende en zijn ex-echtgenote, een passende vergoeding in de vorm van salaris en winstdeling;
- De licentieovereenkomst omschrijft weliswaar de methodieken als zijnde ontwikkeld vanaf 1985 tot het moment van de licentieovereenkomst, maar ziet feitelijk op de 'nieuwe' methodieken die na 1992 meer in zwang komen als gevolg van een accent verschuiving van outdoor naar indoor trainingen;
- Er kan geen sprake zijn van een uitdeling nu de licentiebetaling is verwerkt in de jaarrekeningen en daarmee tevens in de aangiften vennootschapsbelasting van zowel de BV als de Coöperatie.
3.4. De Inspecteur:
- Bij de gruisloze inbreng van de IB-onderneming in 1992 in de BV is de gehele onderneming, inclusief de tot dan toe door belanghebbende ontwikkelde methodieken, ingebracht in de BV. Van een in latere jaren ter beschikking stellen van deze methodieken door de Coöperatie aan de BV kan dan ook geen sprake zijn, nu de BV de methodieken reeds in 1992 heeft verkregen;
- Uit het feit dat de Coöperatie de verkregen methodieken niet heeft geactiveerd op de balans leidt hij af dat de Coöperatie niet over methodieken beschikt;
- Anders dan in zijn verweerschrift betoogd heeft belanghebbende inderdaad op de vragenbrieven gereageerd maar eerst na afloop van de gestelde termijn.
3.5. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verdere vermindering van de aanslag tot één naar een belastbaar inkomen van ƒ 116.565,-.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van zijn uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het standpunt van de Inspecteur dat er sprake is van een termijnoverschrijding bij het beantwoorden van vragen van de controleur en derhalve van een omkering van de bewijslast, kan niet als juist worden aanvaard. Uit het onder 2.7. opgenomen overzicht en de bijbehorende stukken blijkt dat belanghebbendes gemachtigde tijdig en uitvoerig op de gestelde vragen heeft gereageerd.
Het in dit kader niet of onvolledig beantwoorden van een specifieke vraag over de waardebepaling van de methodieken maakt dit oordeel niet anders, nu deze vraag van ondergeschikt belang is en voorts de waarde van de methodieken niet meer in geding is.
4.2. Met hetgeen in de overgelegde stukken is aangevoerd en vervolgens ter zitting nader is toegelicht heeft belanghebbende gemotiveerd gesteld dat de licentievergoeding feitelijk ziet op de bij 3.3. omschreven en eerst sedert 1994 in privé ontwikkelde 'nieuwe' methodieken.
Nu deze met een gemotiveerd feitenrelaas en stukken onderbouwde stelling van belanghebbende door de Inspecteur niet dan wel niet genoegzaam gemotiveerd is weerlegd, volgt het Hof het standpunt van belanghebbende.
4.3. Aangezien de methodieken zoals hiervoor vastgesteld, eerst vanaf 1994 zijn ontwikkeld kunnen ze niet al in 1992, zoals de Inspecteur betoogt, door de IB-onderneming zijn ingebracht in de BV. Zodat ze evenmin door belanghebbende in 1995 kunnen zijn onttrokken aan de BV, eenvoudigweg omdat ze nimmer eigendom zijn geweest van de BV.
4.4. Van een uitdeling of salarisbetaling, waarbij de Inspecteur er van uit gaat dat belanghebbende alvorens de methodieken via de Coöperatie aan de BV ter beschikking te stellen deze methodieken als aandeelhouder dan wel als directeur/werknemer heeft onttrokken aan de BV, kan geen sprake zijn nu de BV nimmer eigenaar is geweest van de daarmee samenhangende ('nieuwe') methodieken.
Het Hof verwerpt dan ook zowel het primaire als het subsidiaire standpunt van de Inspecteur.
4.5. Ten overvloede merkt het Hof op dat de Inspecteur, door het op het onderdeel 'licentievergoeding' volgen van de aangiften Vennootschapsbelasting 1995 van de BV en de Coöperatie (zoals bij 2.6. omschreven) belanghebbendes standpunt dat niet de BV maar de Coöperatie over de betreffende methodieken kon beschikken, niet heeft gecorrigeerd.
Door vervolgens in zijn verweerschrift ter zake van de Inkomstenbelasting van belanghebbende, te stellen dat het bij nader inzien onjuist was om (overeenkomstig de aangifte Vennootschapsbelasting) de licentieopbrengst bij de Coöperatie te belasten en de licentiekosten bij de BV in aftrek toe te laten, ondergraaft de Inspecteur zijn eigen voor de Inkomstenbelasting ingenomen stelling dat belanghebbende de methodieken aan de BV heeft onttrokken en als informeel kapitaal heeft ingebracht in de Coöperatie.
Nog daargelaten dat de vergoelijkende opmerking dat de uitkomst in zijn totaliteit juist is 'nu de VPB-heffing fiscaal neutraal is verlopen' merkwaardig overkomt nu dat macro-economisch wellicht juist is maar miskent dat de Inspecteur gehouden is het belastbaar bedrag van individuele en van elkaar onafhankelijke rechtspersonen correct vast te stellen.
4.6. Het gelijk is aan belanghebbende.
Nu de uitspraak van de Inspecteur wordt vernietigd acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze kosten vast op 2 punten maal € 322,- maal wegingsfactor 1 ofwel € 644,-.
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- vermindert de navorderingsaanslag tot een naar een belastbaar inkomen van € 52.895 (ƒ 116.565-.);
- gelast de inspecteur aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 27,23 te vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 644 te vergoeden door de Staat.
Aldus gedaan te Arnhem op 3 oktober 2002 door mr.drs. A.M.J.G. van Amsterdam, lid van de negende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. D.N.N. Jansen als griffier.
(D.N.N. Jansen) (A.M.J.G. van Amsterdam)
De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 3 oktober 2002
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroep-schrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
De partij die beroep in cassatie instelt, is een griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.