ECLI:NL:GHARN:2003:AF6773
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- G. van der Meer
- M. J. van der Meer
- P. de Vries
- Rechtspraak.nl
Beslissingen op verzoeken in de strafzaak tegen A. de V.
In de strafzaak tegen A. de V. heeft het Gerechtshof Arnhem op 2 april 2003 uitspraak gedaan over verzoeken van de verdediging tot het horen van getuigen. Tijdens de zitting op 1 april 2003 verzocht de verdediging om de getuigen J. B., P.A.M. B., L. K., H. Stam en J. K. te horen. Het hof overwoog dat de getuigen J. B., P.A.M. B. en J. K. al in eerste aanleg door de rechter-commissaris waren gehoord, en dat de verdediging de gelegenheid had gehad hen te ondervragen. Het hof oordeelde dat het verzoek tot het horen van deze getuigen moest worden ingewilligd, tenzij er uitzonderingen van toepassing waren. Het hof concludeerde echter dat het niet duidelijk was welke relevante informatie deze getuigen zouden kunnen bijdragen aan de zaak, en wees het verzoek af.
Met betrekking tot de officier van justitie H. Stam, die als getuige was gevraagd, stelde het hof dat het horen van een officier van justitie die partij is in de zaak, in principe niet past binnen het Nederlandse strafprocesrecht, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn. Het hof had eerder een gelijkluidend verzoek afgewezen en oordeelde dat de verdediging niet aannemelijk had gemaakt dat het horen van Stam van belang was voor de beslissing van het hof. Het hof concludeerde dat de verdachte niet in zijn verdediging was geschaad door het niet horen van Stam.
Het hof behandelde ook het verzoek om getuige J. K. te horen, maar oordeelde dat de verdediging voldoende was voorgelicht door andere getuigen en dat het verhoor van J. K. niet noodzakelijk was. Het hof wees ook dit verzoek af. De verdediging had aangevoerd dat zij de getuigen wilde ondervragen over de rechtmatigheid van de stelselmatige informatie-inwinning en andere aspecten van het vooronderzoek, maar het hof oordeelde dat de verzoeken niet konden worden ingewilligd.