ECLI:NL:GHARN:2004:AQ2072

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-01024
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde naheffingsaanslag en boetebeschikking motorrijtuigenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 23 juni 2004, staat de vraag centraal of de Inspecteur van de Belastingdienst de naheffingsaanslag en boetebeschikking motorrijtuigenbelasting terecht heeft opgelegd aan de belanghebbende, [X]. De zaak betreft een controle die op 1 januari 2003 heeft plaatsgevonden, waarbij een ambtenaar van de Regiopolitie constateerde dat het motorrijtuig met kenteken [AA-BB-00] op dat moment gebruik maakte van de weg. De belanghebbende, die als houder van het voertuig geregistreerd stond, betwistte echter dat het voertuig op het betreffende tijdstip in [Q] was. Hij overhandigde een verklaring van de directeur van een autobedrijf, die bevestigde dat het voertuig op dat moment in de garage stond voor verkoop en niet op de weg was geweest.

Het Gerechtshof oordeelde dat de argumenten van de belanghebbende voldoende waren om het vermoeden van de Inspecteur te ontzenuwen. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, en gelastte de Inspecteur om het griffierecht van € 29 aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak werd mondeling gedaan, met de mogelijkheid voor partijen om binnen vier weken een schriftelijke uitspraak aan te vragen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J.J. Gankema.

De zaak is van belang voor de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht, specifiek artikel 8:75, en de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in belastingzaken en de rol van de rechter in het beoordelen van de feiten en omstandigheden van een zaak.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
elfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 03/01024 (motorrijtuigenbelasting)
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie/Autoheffingen
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : naheffingsaanslag en boetebeschikking motorrijtuigenbelasting
nummer : [01.Y2.90001]
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Op 1 januari 2003 om 22.21 uur is, tijdens een sinds 6 september 2002 geldende schorsing als bedoeld in Hoofdstuk IV, paragraaf 6, van de Wegenverkeerswet 1994, bij een visuele controle door een ambtenaar van de Regiopolitie [Q] geconstateerd dat te [Q] op de [a-weg] gebruik van de weg werd gemaakt met een motorrijtuig, merk [a] en kenteken [AA-BB-00].
2. Belanghebbende stond sedert 23 januari 2002 (datum afgifte deel II) als houder van het motorrijtuig met kenteken [AA-BB-00] ingeschreven in het kentekenregister. De datum van het kentekenbewijs deel I is 1 juni 1992.
3. Ter zake van de controle heeft de Inspecteur een zogenoemde melding motorrijtuigenbelasting fysieke/visuele controle overgelegd van [een ambtenaar] van de Regiopolitie[Q], alsmede een aanvullende ambtsedige verklaring van dezelfde ambtenaar van 14 januari 2004.
4. Op grond van het voormelde gebruik is op 20 maart 2003 door de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag ten bedrage van € 381 opgelegd. Dit bedrag betreft de over de periode 6 september 2002 tot en met 28 februari 2003 verschuldigde motorrijtuigenbelasting. Voorts is bij beschikking een boete opgelegd van 100 procent van voormelde belasting, zijnde € 381.
5. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag en boetebeschikking terecht heeft opgelegd.
6. De Inspecteur heeft aangevoerd dat de (ambtsedige vastlegging van de) visuele controle het vermoeden oproept dat met het motorrijtuig op genoemd tijdstip de weg is gebruikt.
7. Belanghebbende heeft gemotiveerd gesteld dat het motorrijtuig op het betreffende tijdstip niet in [Q] is geweest. Voorts heeft belanghebbende een verklaring overgelegd waarin [de directeur van autobedrijf B teR], verklaart dat het motorrijtuig op het betreffende tijdstip bij hem in de garage stond voor de verkoop en die dag niet op de weg is geweest. Tevens heeft de directeur daarbij verklaard dat alle auto’s binnen stonden in verband met de jaarwisseling en de garage niet open was op Nieuwjaarsdag.
8. Gelet op hetgeen door belanghebbende is aangevoerd, brengt de afweging van de feiten en omstandigheden het Hof tot het oordeel dat het door de Inspecteur gestelde vermoeden door belanghebbende in voldoende mate is ontzenuwd.
9. Het beroep van belanghebbende is gegrond.
Proceskosten
In beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- vernietigt de boetebeschikking;
- gelast de Inspecteur het griffierecht van € 29 aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus gedaan op 23 juni 2004 door mr. C.M. Ettema, lid van de elfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Gankema als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(J.J. Gankema) (C.M. Ettema)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 25 juni 2004
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.