1. Voor dit geding staat vast:
1.1. Belanghebbende heeft tot 1 februari 2002 in dienstbetrekking bij de [A-bank] gewerkt. Zijn inkomen uit werk en woning over het jaar 2001 bedroeg € 42 897.
1.2. Op 1 september 2001 is de vennootschap onder firma [B] opgericht. De vennoten zijn belanghebbende en zijn echtgenote, [X-Y]. In 2001 is een omzet behaald van € 841. Aan in 2001 genoten winst uit onderneming is door belanghebbende het negatieve bedrag van (ƒ 3 130 ofwel) € 1 420 aangegeven.
1.3. Aan omzetbelasting is belanghebbende over 2001 een teruggaaf van € 1 829 verleend.
1.4. Bij brief van 22 oktober 2002 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om voor het jaar 2003 te worden aangemerkt als verplicht ziekenfondsverzekerde voor zelfstandigen. Het verzoek is toegelicht als volgt:
Mijn onderneming is opgericht op 1 september 2001. Al hoewel er duidelijk sprake is van groei van de onderneming zal het belastbaar inkomen in 2002 lager zijn dan € 19 059,–. Ook in 2003 zal het belastbare inkomen zeer zeker niet boven deze grens uitkomen.
1.5. Bij brief van 19 november 2002 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de toen inmiddels door hem ontvangen negatieve verklaring voor het jaar 2003 en daarbij de Inspecteur verzocht om een positieve verklaring. Dit bezwaar is toegelicht als volgt:
Op 22 oktober 2002 is er door mij een verzoek bij uw inspectie ingediend om in aanmerking te komen voor de verplichte ziekenfondsregeling voor ondernemers. Hierbij is het belastbaar inkomen voor 2001 geschat op € 10 000,– en voor 2002 op € 15 000,–.
Door uw inspectie is mij telefonisch mede gedeeld dat het verzoek zou worden ingewilligd.
1.6. Op dit bezwaar heeft de Inspecteur uitspraak gedaan op 27 december 2002 en daarin geoordeeld en besloten als volgt:
Beoordeling van uw bezwaar
Uit mijn gegevens is gebleken dat u in het kalenderjaar waarvoor de verklaring is afgegeven als zelfstandige voldoet aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering.
Besluit
De verklaring die ik eerder heb afgegeven, trek ik in. U bent dus als zelfstandige verplicht ziekenfondsverzekerd. Ik geef u hierbij een nieuwe verklaring.
Nieuwe verklaring
Uit de gegevens van de Belastingdienst is gebleken dat u in het kalenderjaar waarvoor de verklaring, waartegen u bezwaar maakt, is afgegeven, als zelfstandige voldoet aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering.
1.7. Belanghebbende heeft in het jaar 2001 geen gebruik kunnen maken van de ondernemersfaciliteiten, daar hij niet voldeed aan het urencriterium als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. In geschil is of de bestreden negatieve verklaring rechtens juist is.
3.1. Uit de vaststaande feiten vloeit voort dat belanghebbende reeds vanaf 1 september 2001 en niet eerst met ingang van 2002 zelfstandige is als bedoeld in artikel 3d, lid 1, van de Ziekenfondswet in verbinding met artikel 1, lid 1, onderdeel a, van de Regeling tijdvak en inkomen ziekenfondsverzekering zelfstandigen (hierna: de Regeling) en artikel 4 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. Zelfstandige is immers volgens artikel 4 van de laatstgenoemde wet degene die winst uit onderneming geniet; uit de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 758, nr. 3) blijkt dat winst zowel positief als negatief (verlies) kan zijn.
3.2. Artikel 3, lid 1, van de Regeling brengt mee dat het inkomen over het jaar waarin belanghebbende zelfstandige is geworden, 2001, bepalend is bij de beantwoording van de vraag of hij in de drie daarop volgende jaren, dus 2002 tot en met 2004, verzekerd was uit hoofde van artikel 3d voormeld. Gelet op deze bepaling en op het onder 1.1 vermelde bedrag, heeft de Inspecteur deze vraag op zichzelf terecht in ontkennende zin beantwoord.
3.3. In de stellingen van belanghebbende en zijn ter toelichting daarop ter zitting ligt besloten, dat hij aan de afdoening van zijn bezwaarschrift tegen de aanvankelijk negatieve verklaring voor het jaar 2003, als geschetst onder 1.4 tot en met 1.6, het in rechte te beschermen vertrouwen mag ontlenen dat hij door de Inspecteur ook voor het jaar 2004 wordt aangemerkt als verzekerd uit hoofde van artikel 3d van de Ziekenfondswet.
3.4. Dit beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt. Hieraan staat, anders dan de Inspecteur meent, niet in de weg dat aan belanghebbende enkel tengevolge van een ambtelijke vergissing voor het jaar 2003 alsnog een positieve verklaring is afgegeven. Bezien moet immers worden of de wijze waarop het zo-even genoemde bezwaarschrift is behandeld en afgedaan bij belanghebbende de indruk heeft kunnen wekken dat de Inspecteur weloverwogen een standpunt over het verzekerd-zijn heeft bepaald. In het onder 1.5 aangehaalde bezwaarschrift, dat verwijst naar het onder 1.4 aangehaalde verzoek, heeft belanghebbende uitdrukkelijk en gemotiveerd de vraag naar de verplichte ziekenfondsverzekering met betrekking tot zijn beginnende ondernemerschap aan de orde gesteld.
3.5. Degene die tegen een voor bezwaar vatbare beschikking bezwaar maakt, mag er in overeenstemming met de artikelen 3:2 en 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van uitgaan dat op de grondslag van het bezwaar een zorgvuldige heroverweging van die beschikking plaatsvindt en, zo deze wordt herroepen en – zoals in dezen – vervangen door een met een volkomen tegengestelde strekking, de vervangende beschikking wederom berust op de nodige kennis van de Inspecteur omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
3.6. Belanghebbende heeft daarom aan de afdoening van zijn bezwaar tegen de negatieve verklaring voor het jaar 2003 het in rechte te beschermen vertrouwen kunnen ontlenen dat, zoals hij in beroep aanvoert, zijn verzekeringspositie voor het jaar 2003 door de Inspecteur is beoordeeld naar het inkomen over het jaar 2002 en niet naar dat over het jaar 2001. Hieraan doet niet af dat die veronderstelde beoordeling slechts is te rijmen met een uitgangspunt dat, gelet op het onder 3.1 overwogene, onjuist is. Mede gelet op het daarmee voor belanghebbende gemoeide belang van een zo groot mogelijke stabiliteit in de verzekeringspositie van de zelfstandige – welk belang in de toelichting op artikel 2 van de Regeling uitdrukkelijk is onderkend – brengt het vertrouwensbeginsel mee, dat die positie voor het jaar 2004 niet anders wordt beoordeeld dan voor 2003.