Gerechtshof Arnhem
elfde enkelvoudige belastingkamer
nummer 03/00557
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
verweerder : de heffingsambtenaar van de gemeente Maasdriel (hierna: de Ambtenaar)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : kennisgeving leges van 7 december 2001
nummer : [B 01]
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
1. Op 9 april 2001 heeft belanghebbende een bouwvergunning aangevraagd voor de uitbreiding van zijn woonhuis door de aanbouw van een berging/bijkeuken. Daarbij heeft hij, uitgaande van een offerte van 8 maart 2001 tot een bedrag van ? 69.900, als geraamde bouwsom aangegeven een bedrag van ƒ 70.000.
2. Met dagtekening 29 november 2001 hebben Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kerkdriel (hierna: B&W) de gevraagde bouwvergunning geweigerd.
Bij brief van 7 december 2001 is aan belanghebbende een legesbedrag van ƒ 1.976,25 (€ 896,78) in rekening gebracht.
3. Bij de berekening van het legesbedrag zijn B&W niet uitgegaan van de door belanghebbende genoemde bouwsom, maar hebben zij als bouwkosten een bedrag van ? 150.000 aangehouden, waarbij is uitgegaan van een richtbedrag van ƒ 500/m³ en een inhoud van de aanbouw van 305 m³.
4. Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen het legesbesluit. In de bezwaarfase heeft belanghebbende alsnog een opdrachtbevestiging van de aannemer van 10 mei 2001 overgelegd, waarin is vermeld dat de werkzaamheden worden uitgevoerd voor een vaste prijs van? 66.000. Zowel de onder 1. genoemde offerte als de hier genoemde opdrachtbevestiging zijn afkomstig van [Aannemingsmaatschappij A B.V.], een vennootschap waarvan belanghebbende middellijk aandeelhouder is.
5. De heffingsambtenaar heeft belanghebbendes bezwaar ongegrond verklaard.
6. De raad van de gemeente Maasdriel heeft op 21 december 2000 de Legesverordening 2001 (hierna: deVerordening) vastgesteld, welke vaststelling op 28 december 2000 is bekendgemaakt in Het Carillon.
7. De Verordening bepaalt, voor zover hier van belang:
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam ’leges’ worden rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 5 Tarieven
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
2. (...)
8. De bij de Verordening behorende tarieventabel bepaalt, voor zover hier van belang:
Hoofdstuk 5 Bouwvergunningen
5.1 Onder bouwkosten wordt in dit hoofdstuk verstaan de aannemingssom (exclusief omzetbelasting) als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, van de Uniforme administratieve voorwaarden voor uitvoering van werken 1989 (UAV 1989), voor het uit te voeren werk, of voor zover deze ontbreekt een raming van de bouwkosten (exclusief omzetbelasting) als bedoeld in het normblad NEN 2631, uitgave 1979, of zoals dit normblad laatstelijk is vervangen of gewijzigd.
5.2. Het tarief bedraagt terzake van het in behandeling nemen van:
5.2.2 een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning, 1,41% van die bouwkosten met een minimum van ƒ 415,00 (€ 188,32);
(...)
5.3.2.4. Indien de gevraagde vergunning niet wordt verleend, bestaat aanspraak op teruggaaf van 25 % van de geheven leges binnen zes maanden, met uitzondering van de welstandleges alsmede de eventueel in rekening gebrachte verhogingen.
9. Belanghebbendes stelling dat geen leges geheven kunnen worden omdat geen sprake is van het genot van een door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte dienst faalt. Gezien de tekst van de verordening en de bijbehorende tarieventabel wordt als dienst onder meer aangemerkt ‘het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning’. Belanghebbende bestrijdt niet dat zijn aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning in behandeling is genomen. Daarmee heeft zich het belastbare feit voltrokken. De omstandigheid dat de bouwvergunning is geweigerd doet aan het genieten van de dienst niet af.
10. Uit de tekst van de Verordening blijkt dat als heffingsmaatstaf heeft te gelden de aannemingssom, en dat bij het ontbreken van een aannemingssom moet worden uitgegaan van een raming van de bouwkosten.
11. De Ambtenaar heeft niet bestreden dat ter zake van het realiseren van de berging/bijkeuken een aanneemsom van ƒ 66.000 is overeengekomen. Hij stelt echter dat de aannemingssom in dit geval niet gehanteerd kan worden omdat de desbetreffende aannemer aan belanghebbende is gelieerd en de onderhavige aannemingssom (daarom) niet overeenkomt met de kosten welke een derde zou moeten maken voor het stichten van een bouwwerk.
12. De Ambtenaar verwijst voor zijn standpunt naar de arresten van de Hoge Raad van 6 oktober 1982, nr. 21332 (Belastingblad 1983/11) en 9 oktober 1991, nr. 27576 (Belastingblad 1992/219). In beide arresten was aan de orde wat dient te worden verstaan onder het begrip bouwkosten, indien als heffingsmaatstaf moet worden uitgegaan van een raming van de bouwkosten. Voor zover deze arresten al eveneens van belang zouden zijn met betrekking tot de aanvaardbaarheid van een aannemingssom, heeft het volgende te gelden.
13. De enkele omstandigheid dat de desbetreffende aannemer aan belanghebbende is gelieerd, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat de overeengekomen aannemingssom in betekende mate afwijkt van de prijs die aan een derde in het economisch verkeer zou moeten worden betaald. Niet is gebleken dat de aannemer belanghebbende heeft willen bevoordelen. Tegenover de gemotiveerde bestrijding door belanghebbende heeft de Ambtenaar de onzakelijkheid van de aannemingssom naar het oordeel van het Hof niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt.
14. Het Hof merkt nog op dat ook de tot de stukken behorende kostenlijst met CBS-normen, welke de Ambtenaar heeft overgelegd ter onderbouwing van het door hem gehanteerde bedrag aan geraamde bouwkosten, zonder nadere toelichting geen aanleiding geven anders te oordelen, nu deze normen naar hun aard gemiddelden betreffen en het verschil tussen de daarbij en de in het onderhavige bouwplan gehanteerde uitgangspunten ter zake van bijvoorbeeld uitvoering, materialen en kwaliteit voor het Hof niet inzichtelijk is. Aldus kan uit bedoelde kostenlijst niet zonder meer worden afgeleid dat de overeengekomen aannemingssom niet als grondslag kan worden genomen.
15. De omstandigheid dat de aannemer van huis uit geen woningbouwer of erkende bouwaannemer is, vormt eveneens geen reden om niet van de aannemingssom uit te gaan, nu noch in de wettelijke regelingen noch in de Verordening een dergelijk vereiste is gesteld.
16. Gezien het voorgaande moet voor de berekening van de leges worden uitgegaan van de aannemingssom van ? 66.000, en is het beroep gegrond.
Conform de Verordening dient het te betalen bedrag, met verrekening van een vermindering van 25% in verband met het niet verlenen van de gevraagde vergunning, te worden vastgesteld op ƒ 869,55 (€ 394,58), te weten (1,41% x ƒ 66.000 x 75%) bouwleges vermeerderd met (0,26% x ƒ 66.000) welstandsleges.
Belanghebbende heeft in zijn conclusie van repliek aangegeven juridische advieskosten te hebben gemaakt, maar heeft deze niet nader gespecificeerd of onderbouwd. Het Hof acht niet aannemelijk geworden dat deze kosten geheel of gedeeltelijk zijn gemaakt en dat ze geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de onderhavige procedure. Aldus komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
In beroep is ook overigens niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand of van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het Gerechtshof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak waarvan beroep;
- vermindert de onderhavige leges tot € 394,58;
- gelast dat de gemeente Kerkdriel aan belanghebbende vergoedt het door deze gestorte griffierecht van € 31.
Aldus gedaan op 2 december 2004 door mr. C.M. Ettema, lid van de elfde enkelvoudige belastingkamer. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van de voormelde kamer,
(A.W.M. van der Waerden) (C.M. Ettema)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 2 december 2004
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het Gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.