ECLI:NL:GHARN:2005:AT8704
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.P.M. Kooijmans
- C.M. Ettema
- J.W. Zwemmer
- Rechtspraak.nl
Strafheffing inzake pensioenen en verdragsstrijdigheid in vennootschapsbelasting
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 17 mei 2005, staat de vennootschapsbelasting centraal, specifiek de vraag of Nederland bevoegd is om een strafheffing inzake pensioenen op te leggen in het licht van verdragsstrijdigheid. De belanghebbende, X BV, is een besloten vennootschap waarvan de aandelen volledig in handen zijn van A, die in Schotland woont. De dienstbetrekking tussen A en R B.V. eindigde op 1 januari 1996, waarna R B.V. een bedrag van ƒ 397.000 stortte bij belanghebbende als koopsom voor een lijfrente ten gunste van A en zijn echtgenote. De vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 werd toegepast op deze aanspraak.
De kern van het geschil betreft het moment waarop de binnenlandse belastingplicht van A eindigde en of de feitelijke leiding van belanghebbende bij A berustte. Het Hof oordeelde dat de lijfrente-uitkeringen door belanghebbende verzekerd ten gunste van A als pensioen- of soortgelijke uitkeringen moeten worden aangemerkt. Dit oordeel is gebaseerd op een arrest van de Hoge Raad van 13 mei 2005, waarin werd vastgesteld dat geen aanslag kan worden opgelegd met toepassing van artikel 23a van de Wet op de vennootschapsbelasting.
Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de aanslag en oordeelde dat de proceskosten van belanghebbende, berekend op € 724,50, door de Staat vergoed moesten worden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De beslissing van het Hof is daarmee een belangrijke uitspraak in het bestuursrecht en belastingrecht, met implicaties voor de behandeling van vennootschapsbelasting en de toepassing van verdragen.