ECLI:NL:GHARN:2006:AX4872

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-00308
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op beleidsregel inzake duurzame zelfbewoning na staking van de onderneming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 mei 2006 uitspraak gedaan in een belastingkwestie na terugverwijzing door de Hoge Raad. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Inspecteur, die het verlies over het jaar 1999 had vastgesteld op f 13.483. De Inspecteur handhaafde deze beschikking bij uitspraak op bezwaar, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit hof verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende cassatie instelde. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem voor behandeling van de subsidiaire standpunten van de Inspecteur.

De belanghebbende betoogde dat hij zich kon beroepen op het beleid van de Staatssecretaris van Financiën, neergelegd in een besluit over de “waarde bewoond” problematiek. De Inspecteur betwistte echter dat het beleid van toepassing was en stelde dat de vaststellingsovereenkomst bindend bleef. De belanghebbende voerde aan dat het pand op de stakingsdatum bestemd was voor duurzame zelfbewoning, maar het Hof oordeelde dat hij deze stelling niet aannemelijk had gemaakt. Het Hof constateerde dat het pand meer dan een jaar na de staking van de onderneming was verkocht en dat de werkzaamheden aan het pand, zoals schilderen, niet voldoende bewijs boden voor de intentie tot duurzame zelfbewoning.

Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat het pand bestemd was voor duurzame zelfbewoning en dat hij zich daarom niet kon beroepen op het beleid. De vaststellingsovereenkomst bleef van kracht en het beroep werd ongegrond verklaard. Het Hof achtte geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 05/00308
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : Xl
te : Z
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : een beschikking als bedoeld in artikel 51a, lid 1 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964
nummer : 178.84.664.H.96
mondelinge behandeling : op 19 april 2006 te Arnhem
waarbij verschenen : namens belanghebbende zijn gemachtigde alsmede de Inspecteur
Gronden:
1. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de door de Inspecteur vastgestelde beschikking waarin laatstgenoemde het verlies over het jaar 1999 heeft vastgesteld op f 13.483. De Inspecteur heeft de beschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep is gekomen bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit Hof heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende vervolgens beroep in cassatie ingesteld.
2. Bij uitspraak van 12 augustus 2005, nr. 40.805, BNB 2005/351, heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden vernietigd en de zaak verwezen naar dit Gerechtshof (hierna: het Hof) voor de behandeling van de subsidiaire standpunten van de Inspecteur.
3. In zijn conclusie na verwijzing heeft belanghebbende betoogd dat hij zich met vrucht kan beroepen op het beleid van de Staatssecretaris van Financiën neergelegd in het Besluit van 16 mei 2001, nr. CPP2001/1381 (onder meer gepubliceerd in BNB 2001/367; hierna: het beleid).
4. De Inspecteur is, blijkens zijn reactie op de conclusie na verwijzing van belanghebbende, primair van mening dat het bedoelde beleid in dezen toepassing mist en dat de vaststellingsovereenkomst nog steeds bindend is tussen partijen.
5. Het standpunt van belanghebbende dat het onderhavige pand ten tijde van de staking van de onderneming was bestemd voor duurzame zelfbewoning, één van de voorwaarden voor toepassing van het beleid, wordt door de Inspecteur in zijn subsidiaire standpunt gemotiveerd betwist. Gelet hierop dient belanghebbende deze stelling aannemelijk te maken.
6. Belanghebbende heeft in dit verband, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. Belanghebbende was op de stakingsdatum pas zestig jaar oud en, evenals hij, voelde ook zijn echtgenote wel voor de uitdaging het pand te blijven bewonen. Na staking van de onderneming is belanghebbende zelf het pand gaan opknappen. Daarbij heeft hij zelf materialen aangeschaft en is begonnen met het verven van (de buitenkant van) het pand. Door een herseninfarct heeft belanghebbende de werkzaamheden moeten staken en is hij gedwongen geweest uiteindelijk te verhuizen. Dat dus korte tijd na het staken van de onderneming het pand verkocht is, doet volgens belanghebbende niet af aan zijn voornemen tot voortzetting van de duurzame zelfbewoning van het pand op het stakingstijdstip.
7. Het Hof constateert dat het pand ruim een jaar na staking van de onderneming is verkocht. De stelling van belanghebbende dat zulks een gevolg is van het eind 2000 bij hem geconstateerde herseninfarct, biedt naar het oordeel van het Hof onvoldoende steun aan belanghebbendes standpunt dat het pand bestemd is gebleven voor duurzame zelfbewoning.
8. Het Hof neemt voorts in aanmerking dat belanghebbendes gemachtigde ter zitting heeft aangegeven dat belanghebbende was begonnen met het plegen van onderhoud aan het pand. Het betrof het zelf verven van de buitenkant van de woning. Nog daargelaten dat het opknappen van een pand niet een ondubbelzinnige indicatie is voor het gegeven dat het pand bestemd is gebleven voor duurzame zelfbewoning – het kan immers ook dienen om een pand beter verkoopbaar te maken – heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij, zoals hij stelt, voor in verhouding grote bedragen verbouwingen heeft uitgevoerd aan het pand gericht op het blijven bewonen van het pand.
9. Voorts heeft belanghebbendes gemachtigde ter zitting verklaard dat het ondernemingsgedeelte van het pand na staking van de onderneming ongemoeid is gelaten. Ook dit vormt geen indicatie dat het pand bestemd is gebleven voor duurzame zelfbewoning.
10. Geconcludeerd moet worden dat belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd er naar het oordeel van het Hof niet in geslaagd is aannemelijk te maken dat het pand voor duurzame zelfbewoning bestemd is gebleven.
11. Alsdan kan belanghebbende zich niet met vrucht beroepen op het beleid.
12. Dit brengt in dezen met zich dat de vaststellingsovereenkomst van kracht blijft.
13. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 3 mei 2006 door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. C.M. Ettema en mr. P.M. van Schie, raadsheren.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 mei 2006.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.