ECLI:NL:GHARN:2006:AY7274

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04-01066
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen navorderingsaanslag inkomstenbelasting en revisierente

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 20 juli 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en de daarbij opgelegde revisierente. De belanghebbende, aangeduid als X, had in 2001 een pensioenverplichting afgekocht bij Y B.V., dat in datzelfde jaar is geliquideerd. De ontvangen afkoopsom en de ingehouden loonheffing zijn door belanghebbende in zijn aangifte voor het jaar 2001 vermeld. Op 11 februari 2003 ontving hij een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2001, waarin geen revisierente was opgenomen. Na een boekenonderzoek legde de Inspecteur op 6 februari 2004 een navorderingsaanslag op, waarin een bedrag van € 45.591 aan revisierente werd vermeld.

Het Hof overwoog dat de navorderingsaanslag in wezen een beschikking in primo vormt, waardoor de inspecteur niet hoeft te beschikken over een nieuw feit. De relevante artikelen uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen werden besproken, waarbij het Hof concludeerde dat de navorderingsaanslag moet worden beschouwd als een beschikking waarbij revisierente is vastgesteld. De vraag naar de aanwezigheid van een nieuw feit was in dit geval niet relevant. Het Hof merkte op dat de Inspecteur ter zitting had verklaard dat de heffingsrente op het navorderingsaanslagbiljet zou worden vernietigd.

De beslissing van het Hof was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er werden geen termen gezien voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De griffier en de voorzitter ondertekenden het proces-verbaal van de uitspraak.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
tweede meervoudige belastingkamer
nummer 04/01066
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : X
te : Z
verweerder : de Inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar
betreft : beschikking revisierente
nummer : 000.00.000.H.17
mondelinge behandeling : 6 juli 2006
waarbij verschenen : de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur
Gronden:
1. Belanghebbende heeft medio 2001 een aanspraak ingevolge een pensioenregeling afgekocht. De pensioenverplichting was ondergebracht bij Y B.V., welke vennootschap in 2001 is geliquideerd. Belanghebbende heeft de ontvangen afkoopsom, alsmede de hierop ingehouden loonheffing, in zijn aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 vermeld.
2. Met dagtekening 11 februari 2003 is aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd voor het jaar 2001. In het aanslagbiljet is niet een bedrag aan revisierente begrepen.
3. Naar aanleiding van de uitkomsten van een boekenonderzoek heeft de Inspecteur met dagtekening 6 februari 2004 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd over het jaar 2001. Het navorderingsaanslagbiljet vermeldt een bedrag van € 45.591 aan verschuldigde revisierente ter zake van de afkoop van voornoemde pensioenaanspraak.
4. Met betrekking tot de revisierente bedoeld in artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Wet) zijn het eerste en tweede lid van artikel 30j van de Wet van overeenkomstige toepassing (artikel 30j, derde lid, van de Wet). Volgens de eerste volzin van artikel 30j, eerste lid, van de Wet stelt de Inspecteur het bedrag van de revisierente vast bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het tweede lid van dat artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat in het geval het bedrag van de revisierente niet op het aanslagbiljet of bij de bekendmaking afzonderlijk wordt vermeld, het bedrag van de revisierente blijkt uit het afschrift van de beschikking.
5. In een geval als het onderhavige moet het navorderingsaanslagbiljet worden beschouwd als een beschikking (in primo) waarbij revisierente is vastgesteld als bedoeld in artikel 30j van de Wet. Van navordering van revisierente is derhalve geen sprake, zodat de door belanghebbende opgeworpen vraag naar de aanwezigheid van een zogenaamd ‘nieuw feit’ in dezen niet van belang is (vgl. Hoge Raad 15 december 1999, nr. 34.171, BNB 2000/53).
6. Het Hof merkt nog op dat de Inspecteur ter zitting heeft verklaard dat de eveneens op het navorderingsaanslagbiljet voorkomende beschikking heffingsrente door hem zal worden vernietigd.
7. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten:
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslissing:
Het Gerechtshof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan op 20 juli 2006 door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. C.M. Ettema, raadsheren.
De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. V.F.R. Woeltjes als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(V.F.R. Woeltjes) (J.P.M. Kooijmans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 juli 2006.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.