ECLI:NL:GHARN:2006:AZ1911

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
2006/579
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitleg van een pachtbeëindigingsovereenkomst en de vergoeding van belastingschade

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], een landbouwondernemer, en de Gemeente Franekeradeel over de uitleg van een pachtbeëindigingsovereenkomst. De appellant heeft een pachtbeëindigingsovereenkomst gesloten met de Gemeente, waarbij een schadeloosstelling van netto ƒ 550.000,— is overeengekomen. De appellant stelt dat de Gemeente ook verantwoordelijk is voor de inkomstenbelasting die over deze schadeloosstelling verschuldigd is. De Gemeente heeft echter slechts een deel van de belasting vergoed, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat de tekst van de pachtbeëindigingsovereenkomst niet eenduidig is en dat partijen verschillende interpretaties hebben van het begrip 'netto'. De appellant heeft bewijs aangeboden om aan te tonen dat de Gemeente de volledige belastingverplichting moet dragen, zodat hij uiteindelijk een netto bedrag van ƒ 550.000,— overhoudt. Het hof heeft de appellant toegelaten tot bewijslevering en zal de zaak aanhouden voor verdere behandeling.

De uitspraak van het hof is van belang voor de uitleg van overeenkomsten in het civiele recht, met name in het kader van pacht en de daarbij behorende schadeloosstellingen. De zaak illustreert ook de complexiteit van belastingvergoedingen in het kader van onteigening en pachtbeëindiging.

Uitspraak

19 september 2006
pachtkamer
rolnummer 2006/579 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. A.F. van Dam,
tegen:
de Gemeente Franekeradeel,
zetelende te Franeker,
geïntimeerde,
procureur: mr. N.L.J.M. Rijssenbeek.
1 Het verloop van het geding
1.1 Voor de procedure tot aan het arrest van de Hoge Raad van 28 april 2006 verwijst het hof naar dat arrest. Genoemd arrest van de Hoge Raad, alsmede het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 december 2004 en het vonnis van de rechtbank te Leeuwarden van 3 september 2003, zijn in fotokopie aan dit arrest gehecht.
1.2 Bij genoemd arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden heeft dat hof zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het door appellant (hierna te noemen: [appellant]) ingestelde hoger beroep tegen het genoemde vonnis van de rechtbank te Leeuwarden en heeft zij de zaak verwezen naar dit hof.
1.3 Bij genoemd arrest van de Hoge Raad is [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen genoemd arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden.
1.4 Vervolgens is de zaak bij dit hof aangebracht en zijn [appellant] en geïntimeerde (hierna: de Gemeente) bij procureur verschenen.
1.5 Ten slotte hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
2 De vaststaande feiten
2.1 Op grond van de in zoverre niet bestreden vaststelling van de rechtbank en op grond van hetgeen verder is gesteld en niet of onvoldoende is weersproken dan wel blijkt uit de onbetwiste inhoud van de overgelegde bescheiden, staat in hoger beroep het navolgende vast.
2.2 [appellant] exploiteert een landbouwbedrijf. In het kader daarvan pachtte hij land van de Gemeente met een totale oppervlakte van 13.57.75 ha.
2.3 Op een zeker moment zijn partijen in onderhandeling getreden over de beëindiging van deze pachtovereenkomst. Deze onderhandelingen zijn namens [appellant] gevoerd door [A.] van AVM Agri Vastgoed, en namens de Gemeente door [B.] van Roos Vastgoed. Daarbij is onder andere gesproken over de hoogte van de vergoeding die [appellant] van de Gemeente wilde ontvangen in verband met de beëindiging van de pacht. In eerste instantie is daarbij van de zijde van [appellant] uitgegaan van een schadeloosstelling op basis van “reconstructie”, in totaal een bedrag van ƒ 1.082.016,—.
2.4 Na verdere onderhandelingen heeft [A.] bij brief van 7 maart 2000 aan [B.] het volgende kenbaar gemaakt:
De familie [appellant] stemt in met het voorstel van de Gemeente Franekerdeel (…) tegen een vergoeding van netto ƒ 550.000,— voor de heer [appellant] (…)
De te betalen belasting over deze vergoeding komt voor rekening van de Gemeente (…)
2.5 [B.] heeft vervolgens een concept-pachtbeëindigingsovereenkomst en een daarmee verbonden concept-vaststellingsovereenkomst belastingschade opgesteld.
2.6 De concept-pachtbeëindigingsovereenkomst houdt met betrekking tot de hoogte van de schadeloosstelling en de vergoeding van de belastingschade het volgende in:
De gemeente Franekerdeel is gehouden aan de pachter een schadeloosstelling te betalen van ƒ 550.000,— (…)
Bepalingen en bedingen:
(…)
Artikel 10. Belastingschade
Indien en voorzover ten gevolge van de overeengekomen schadeloosstelling van ƒ 550.000,00 deze vergoeding bij de pachter uiteindelijk een hoger bedrag aan inkomsten-, vermogens- of vennootschapsbelasting zal worden geheven dan verschuldigd ware geweest indien de pachtbeëindiging niet zou hebben plaatsgevonden en dus slechts de jaarlijkse opbrengsten zouden zijn belast, zal dit verschil door de betrokken inspecteur van belastingen worden vastgesteld, de zogenaamde belastingschade op basis van minnelijke onteigening, en door de Gemeente aan [appellant] vergoed.
[appellant] verplicht zich maximaal in te spannen om deze belastingschade zo beperkt mogelijk te houden, en indien mogelijk naar de toekomst door te schuiven.
Met betrekking tot de vaststelling van de belastingschade zal een aparte belastingschadeovereenkomst worden gesloten (…)
2.7 Het concept van de hierboven bedoelde vaststellingsovereenkomst belastingschade bevat onder meer de volgende bepalingen:
2. In het kader van deze minnelijke onteigening is de Gemeente bereid ten gevolge van deze onteigening bij [appellant] optredende belastingschade te vergoeden. Voor uitleg van het begrip belastingschade wordt de interpretatie van de Hoge Raad gevolgd;
3. De belastingschade wordt vastgelegd op het rekenkundig verschil tussen de componenten A en B:
A. de met toepassing van alle relevante fiscale faciliteiten en mogelijkheden ter voorkoming en/of matiging van belastingheffing in theorie maximaal verschuldigde belastingen;
B. de contante waarde van de som der belastingen die verkoper zonder onteigening over het thans te missen inkomen over een aantal jaren zou hebben moeten bijbetalen.
2.8 Een brief van de accountant van [appellant], [C.] AA, aan [A.] van 13 juni 2000 houdt onder meer het volgende in:
Naar aanleiding van de overeenkomst die ik van u heb ontvangen m.b.t. [appellant] te [woonplaats], heb ik het geheel nagelopen. Ik meen dat deze overeenkomst opgesteld door de heer [B.], niet overeenkomt met de afspraken.
De wijzigingen die in de overeenkomst opgenomen dienen te worden zijn de volgende:
Bij het in aanmerking nemende wordt het bedrag aan schadeloosstelling genoemd van ƒ 550.000,—. Hier moet staan netto ƒ 550.000,—. Bij de uitsplitsing moet ook staan netto ƒ 12.000,—, netto ƒ 35.000,—, netto ƒ 503.000,—.
Artikel 10 Belastingvergoeding.
Bestaand artikel 10 vervangen door:
Indien in het kader van onderhavige pachtbeëindigingsovereenkomst m.b.t. de overeengekomen schadeloosstellingbedrag van netto ƒ 550.000,— inkomstenbelasting betaald dient te worden door de pachter, dient, onder overlegging van de daarop betrekking hebbende bescheiden, op eerste vordering van pachter door de gemeente aan pachter de verschuldigde inkomstenbelasting te worden vergoed boven de hiervoor netto ƒ 550.000,— schadeloosstelling.
Pachter zal alles in het werk stellen om de te betalen belasting te laten vallen onder het stakingstarief volgens artikel 57 Wet Inkomstenbelasting 1964.
(…)
Het afzonderlijke stuk m.b.t. de belastingschade kan achterwege blijven, omdat het hierop geen betrekking heeft.
2.9 Partijen hebben op 20 juni 2000 een definitieve pachtbeëindigingsovereenkomst gesloten. Deze definitieve overeenkomst is op een aantal punten gewijzigd ten opzichte van het onder 2.6 weergegeven concept; in het bijzonder is afgezien van het sluiten van een aparte vaststellingsovereenkomst ten aanzien van de belastingschade. De considerans en artikel 10 van de definitieve overeenkomst luiden, voor zover in dit geding van belang, als volgt:
De gemeente Franekeradeel is gehouden aan de pachter een schadeloosstelling te betalen van ƒ 550.000,— NETTO (…)
Bepalingen en bedingen:
Artikel 10. Belastingschade
Indien in het kader van onderhavige pachtbeëindigingsovereenkomst m.b.t. de overeengekomen schadeloosstelling van netto ƒ 550.000,— inkomstenbelasting betaald dient te worden door de pachter, dient, onder overlegging van de daarop betrekking hebbende bescheiden, op eerste vordering van pachter door gemeente aan pachter de verschuldigde inkomstenbelasting te worden vergoed boven de hiervoor genoemde ƒ 550.000,— netto schadeloosstelling,
Pachter zal alles in het werk stellen om de te betalen belasting te laten vallen onder het stakingstarief volgens artikel 57 Wet Inkomstenbelasting 1964.
2.10 [appellant] heeft bij zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2000 als inkomen opgegeven het gebruteerde bedrag van de door de Gemeente te betalen vergoeding van netto ƒ 550.000,—, derhalve ƒ 981.162,—, hetgeen heeft geresulteerd in een belastbaar inkomen over het jaar 2000 van in totaal ƒ 984.663,—. De belastingdienst heeft op basis van deze opgave de door [appellant] te betalen inkomstenbelasting over het jaar 2000 vastgesteld op ƒ 431.162,—, te vermeerderen met de heffingsrente ad ƒ 15.062,— (in totaal ƒ 446.224,—).
2.11 [appellant] heeft vervolgens bij de Gemeente aanspraak gemaakt op betaling van dit bedrag. Bij brief van 6 februari 2002 heeft de Gemeente zich op het standpunt gesteld dat zij niet meer verschuldigd was dan vergoeding van de belastingschade in de zin van de Onteigeningswet, te weten ƒ 94.032,—.
2.12 Namens [appellant] heeft zijn advocaat, mr. R. Glas, bij brief van 15 februari 2002 de Gemeente nogmaals aangesproken tot betaling van het bedrag van ƒ 446.224,—. De Gemeente heeft bij brief van 19 februari 2002 gereageerd. Daarin heeft zij zich op het standpunt gesteld dat zij naar haar mening slechts de verschuldigde belasting over het bedrag van ƒ 550.000,— (tegen het tarief van 45%) dient te vergoeden, derhalve een bedrag van ƒ 247.500,—. Dit bedrag heeft de Gemeente vervolgens aan [appellant] voldaan.
2.13 Op verzoek van de accountant van [appellant] heeft de Belastingdienst in een schrijven van 3 april 2002 uiteengezet hoe de belastingheffing over de pachtbeëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen. Dit schrijven bevat onder meer de volgende passages:
In eerste instantie is natuurlijk de pachtbeëindigingsvergoeding van ƒ 550.000,00 belast. Als de gemeente Franekerdeel de belasting voor haar rekening neemt van stel 45% = ƒ 247.500, dan vormt deze ƒ 247.500 weer inkomen voor de heer [appellant]. Als wederom de belasting hierover stel 45% van ƒ 247.500 = ƒ 111.375 wordt vergoed, is dit weer inkomen voor de heer [appellant]. De hierover verschuldigde belasting zijnde 45% van ƒ 111.375 = ƒ 50.119. De vergoeding van dit laatste bedrag wordt niet meer in de belastingheffing betrokken. De fiscus heft twee keer een opeenvolgende vergoeding van belasting. Vanaf de derde belastingvergoeding wordt niet meer geheven.
Om een netto bedrag over te houden van ƒ 550.000, moet de heer [appellant] dus ontvangen: ƒ 550.000 + ƒ 247.500 + ƒ 111.375 + ƒ 50.119 = ƒ 958.994. (…) In het jaar 2000 dient dan te worden aangegeven als pachtbeëindigingsvergoeding ƒ 958.994.
2.14 [B.] heeft in een brief aan de toenmalige advocaat van de Gemeente, mr. S.A. Roodhof, van augustus 2002 een reconstructie opgenomen van de onderhandelingen met [A.]. In deze brief staat onder andere het volgende vermeld:
Na enig schuifwerk worden partijen het eens op een bedrag van ƒ 550.000,— netto plus standaard belastingschade. Er is op dat moment vanuitgegaan dat over het bedrag van ƒ 550.000,— door de Gemeente Franekerdeel 45% IB aan [appellant] vergoed zou moeten worden. Het woordje "netto" is opgenomen omdat er nog diverse bedragen verrekend moesten worden. O.a. pacht – provisie [A.] – akte kosten.
2.15 [A.] heeft in een brief aan de advocaat van [appellant] van 9 december 2003 eveneens een weergave gegeven van het verloop van de onderhandelingen tussen [appellant] en de Gemeente. In de brief is onder meer vermeld:
Na een jaar van wederzijds wikken en wegen is in maart 2000, een soort convenant opgesteld waarin partijen zich konden vinden, een akkoord dat mede door de adviseurs onderschreven werd, met de volgende uitgangspunten:
? voortijdige afstand pachtrechten m.b.t. circa 13,6 ha
? netto vergoeding van ƒ 550.000,— (55%–45%)
? te betalen belasting t.l.v. de gemeente Franekeradeel
? inspanningsverplichting voorkomen of verschuiven aanslagverplichting (naar de toekomst verschuiven: lijfrente, koopsom, vervangingsreserve)
? kosten van advies en bemiddeling t.l.v. Franekeradeel
? instandhouding bedrijf ter plekke, in relatie tot: A.M.v.B. akkerbouwbedrijven, milieuvergunning, aardappelopslag, verkooppunt aardappelen en te vestigen loonspuitbedrijf.
Dit convenant heeft in juni van hetzelfde jaar geleid tot het opmaken van een door partijen te ondertekenen ontbinding van pacht. Het ontbindingsconcept is vooraf ter beoordeling aangeboden aan de heer [C.] (accountant [appellant]). Dit heeft geleid tot aanpassing van de tekst (zie brief [C.] van 13/6 dezer), met name de artikelen 10 en 11, samen met de toevoeging van het woord "netto" vóór de genoemde bedragen in het contract.
Op vrijdagmorgen, 20 juni 2000 is ten huize van [B.] de tekst aangepast, in bijzijn van mijn persoon namens [appellant] en de heer [B.] en de heer [D.] namens de gemeente Franekeradeel. Volgens mij heeft de heer [D.] vooraf nog advies ingewonnen over deze aanpassing bij zijn compère ten gemeentehuize, waarna overeenstemming bereikt is over dit contract en vrij gegeven kon worden voor ondertekening door partijen.
3 Beoordeling van het geschil in hoger beroep
3.1 Het bestreden vonnis is van 3 september 2003. De appeldagvaarding is op 5 november 2003 uitgebracht. Niettemin is het hoger beroep ontvankelijk, omdat het beroep zich niet richt tegen een vonnis als bedoeld in artikel 142 Pachtwet, te weten een vonnis van een pachtkamer van de rechtbank, sector kanton, zodat in plaats van de in artikel 142 opgenomen termijn van één maand, de termijn van artikel 339 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing is, welke termijn drie maanden bedraagt. Het hof verwijst naar rechtsoverweging 3.4.4 van het onder 1.1 bedoelde arrest van de Hoge Raad.
3.2 Het hof zal de grieven zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken. [appellant] komt op tegen de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan hetgeen partijen zijn overeengekomen met betrekking tot de door de Gemeente te betalen vergoeding ter zake van door [appellant] verschuldigde inkomstenbelasting.
3.3 Anders dan de Gemeente betoogt, volgt uit de omstandigheid dat [appellant] geen grief heeft gericht tegen de door de rechtbank gegeven opsomming van feiten, waaronder een weergave van de hiervoor onder 2.14 aangehaalde brief van [B.], niet dat de feitelijke juistheid van de inhoud van die brief vaststaat. In de eerste plaats heeft de rechtbank in rechtsoverweging 2 aanhef en onder 2.12 niet meer gedaan dan vaststellen dat bedoelde brief een bepaalde inhoud heeft. In de tweede plaats volgt uit de inhoud van de memorie van grieven ondubbelzinnig dat [appellant] de feitelijke juistheid van de inhoud van de brief van [B.] bestrijdt. Onder meer uit de memorie van antwoord onder 2.3 blijkt dat de Gemeente dat ook heeft begrepen.
3.4 [appellant] beroept zich op de rechtsgevolgen van de door hem bepleite uitleg van de pachtbeëindigingsovereenkomst, zodat hij de bewijslast draagt. De tekst van de pachtbeëindigingsovereenkomst is niet zodanig eenduidig dat artikel 157 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toepassing kan vinden. Weliswaar spreekt de akte van een “netto” schadeloosstelling, maar aan dat begrip “netto” geven partijen een verschillende uitleg.
3.5 [appellant] heeft bewijs aangeboden. Het hof zal hem het bewijs opdragen van feiten of omstandigheden waaruit volgt dat partijen zijn overeengekomen dat de Gemeente aan [appellant] een zodanige vergoeding voor te betalen inkomstenbelasting verschuldigd is, dat voor hem uiteindelijk een bedrag van netto ƒ 550.000,— schadeloosstelling zou resteren, en dus dat ook de steeds door hem over die vergoeding verschuldigde inkomstenbelasting voor rekening van de Gemeente zou komen.
3.6 Iedere verder beslissing zal worden aangehouden.
4 Beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat [appellant] toe tot het onder 3.5 vermelde bewijs;
bepaalt dat, indien [appellant] dat bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. W.L. Valk en de raad mr. ing. J.A. Jansens van Gellicum, die daartoe zitting zullen houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem en wel op 25 oktober 2006 om 11.30 uur;
bepaalt dat voor deze zitting in beginsel twee dagdelen (van maximaal 2,5 uur per dagdeel) beschikbaar zijn en dat partijen zich erop moeten voorbereiden dat aan het einde van deze zitting een datum voor een nieuwe zitting zal worden bepaald voor (tegen)getuigenverhoor;
bepaalt dat de procureur alleen in geval van dringende verhindering tot twee weken na heden uitsluitend schriftelijk aanhouding kan verzoeken met vermelding van die dringende reden van verhindering en onder opgave van verhinderdata van beide partijen (en/of getuigen) en dat aanhoudingsverzoeken na die datum in beginsel niet worden toegestaan;
bepaalt dat partijen, [appellant] in persoon en de Gemeente deugdelijk vertegenwoordigd, bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
bepaalt dat [appellant] het aantal, de namen en de woonplaats van de voor te brengen getuigen uiterlijk een week voor de zitting dient op te geven, ambtshalve peremptoir, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Heisterkamp, Valk en Van Osch en de raden mr. ing. Jansens van Gellicum en ir. Duenk, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2006.