ECLI:NL:GHARN:2007:BB1961

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-00404
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten bij intrekking hoger beroep door bestuursorgaan

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 13 augustus 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vergoeding van proceskosten. De heffingsambtenaar van de gemeente Ubbergen had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank te Arnhem. Echter, op 20 december 2006 trok de ambtenaar het principale hoger beroep in, waarna de belanghebbende ook zijn incidentele hoger beroep introk, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten door de ambtenaar. Het Hof heeft vastgesteld dat het fiscale procesrecht geen expliciete regeling biedt voor de vergoeding van proceskosten in het geval dat een bestuursorgaan hoger beroep intrekt. De relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en andere wetgeving bieden wel mogelijkheden voor vergoeding in andere situaties, maar niet voor deze specifieke situatie. Het Hof heeft echter geconstateerd dat de wetgever in de toekomst mogelijk een regeling zal invoeren die deze leemte opvult. Gelet op de bestaande wetgeving en de intenties van de wetgever, heeft het Hof besloten om de ambtenaar te veroordelen in de proceskosten die de belanghebbende heeft gemaakt voor het voeren van verweer in het principale beroep. Het Hof heeft de proceskosten vastgesteld op € 322, te vergoeden door de gemeente Ubbergen. Tegen deze uitspraak staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de partijen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hun beroep kunnen indienen.

Uitspraak

Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
nummer 06/00404
eerste meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tot een veroordeling van de heffingsambtenaar van de gemeente Ubbergen (hierna: de Ambte-naar) in de proceskosten.
1. Verzoek en geding voor het hof
1.1. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 18 oktober 2006, bij het Hof ingekomen op 19 oktober 2006, hoger beroep ingesteld tegen de (verbeterde) uitspraak van de rechtbank te Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 21 december 2005. De Rechtbank heeft de verbeterde uitspraak op 22 september 2006 aan partijen toegezonden.
1.2. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Bij zijn verweerschrift heeft belangheb-bende tevens (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.3. Bij brief van 20 december 2006 heeft de Ambtenaar het principale hoger beroep ingetrokken. In reactie hierop heeft belanghebbende, bij brief van zijn gemachtigde van 13 februari 2007, het incidentele hoger beroep eveneens ingetrokken. In die brief heeft belanghebbende verzocht de Ambtenaar te veroordelen in de kosten gemaakt voor het voeren van verweer in het principale hoger beroep. De Ambtenaar heeft, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, op dit verzoek gerea-geerd.
1.4. Partijen hebben erin toegestemd dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens op de voet van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het onder-zoek gesloten.
2. Beoordeling van het verzoek
2.1. Het fiscale procesrecht voorziet niet in een wettelijke regeling op grond waarvan een bestuursorgaan dat hoger beroep heeft ingesteld en dat beroep weer intrekt, kan worden veroor-deeld in de kosten van de wederpartij. De artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, op grond waarvan in hoger beroep een proceskostenveroordeling kan worden uitgesproken, zien immers op andere situaties dan hier aan de orde.
2.2. In de artikelen 21a van de Beroepswet, 23 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfs-organisatie, 39a van de Wet op de Raad van State en, voor het beroep in cassatie in belastingza-ken, 29f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) heeft de wetgever voor die situatie wel voorzien in een wettelijke regeling.
2.3. Artikel 21a, eerste lid, van de Beroepswet luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“In geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan kan het bestuurs-orgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepas-sing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in de kosten worden veroor-deeld. (…)”
Artikel 23, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie en 39a, eerste lid, van de Wet op de Raad van State zijn gelijkluidend hieraan.
2.4. Artikel 29f, eerste lid, van de AWR luidt als volgt:
“In geval van intrekking van het beroep in cassatie door Onze Minister, kan Onze Minis-ter op verzoek van de belanghebbende bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in de kosten worden ver-oordeeld.”
2.5. In het voorontwerp voor een Wet aanpassing bestuursprocesrecht is een bepaling opgeno-men die voorziet in een wettelijke regeling voor de onderhavige situatie. Deze bepaling zal ook gelden voor hoger beroep in belastingzaken. Deze voorgestelde bepaling luidt als volgt:
“Artikel 8:103
1. In geval van intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan kan het be-stuursorgaan op verzoek van een partij bij afzonderlijke uitspraak met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
(…)”
2.6. Bij de invoering van de belastingrechtspraak in twee feitelijke instanties heeft wetgever niet voorzien in een dergelijke bepaling in hoger beroep. Het Hof houdt het, gelet op de hiervoor onder 2.2 tot en met 2.5 vermelde bepalingen, ervoor dat de wetgever wel voor ogen heeft ge-staan bij intrekking van het hoger beroep door een bestuursorgaan de mogelijkheid te bieden op verzoek van een belanghebbende het bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak met overeenkom-stige toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten te veroordelen.
2.7. Het Hof zal, gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, in de in overweging 2.1. geconsta-teerde leemte voorzien en overeenkomstig de voormelde artikelen uit de Beroepswet, de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, de Wet op de Raad van de State en de AWR alsmede anticiperend op een toekomstig artikel 8:103 van de Awb, de Ambtenaar veroordelen in de pro-ceskosten die belanghebbende in redelijkheid heeft moeten maken voor het voeren van verweer in het principale beroep.
2.8. De voor een veroordeling in aanmerking komende kosten berekent het Hof met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht op 1 (proceshandeling) maal € 322 maal 1 (gewicht) is € 322 voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3. Beslissing
Het Gerechtshof veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 322 te vergoeden door de gemeente Ubbergen.
Aldus gedaan te Arnhem op door mrs. Den Ouden, voorzitter, Röben en Van de Merwe. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in te-genwoordigheid van drs. Woeltjes als griffier.
(V.F.R. Woeltjes) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
postbus 20303, 2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.