Beoordeling naar aanleiding van de klachten
4.2. Volgens de regels van goed koopmansgebruik dienen de ter zake van de aankoop van een bedrijfsmiddel gemaakte kosten als onderdeel van de kostprijs van het bedrijfsmiddel te worden geactiveerd.
4.3. De Hoge Raad heeft in het kader van de - voor de toepassing van de vennootschapsbelasting geldende - deelnemingsvrijstelling voor wat betreft de aankoopkosten van een (binnenlandse) deelneming een uitzondering op deze regel gemaakt wegens de bijzondere aard van het bedrijfsmiddel deelneming en beslist dat kosten terzake van de aankoop van een deelneming in het jaar waarin zij zijn gemaakt ten laste van het resultaat kunnen worden gebracht (HR 24 mei 2002, nr. 37.021, BNB 2002/262).
4.4. In hoger beroep herhaalt belanghebbende zijn voor de Rechtbank gehouden betoog, kort gezegd, dat de werking van evenbedoeld arrest niet is beperkt tot de deelnemingsvrijstelling maar ook geldt voor de toepassing van de landbouwvrijstelling als bedoeld in artikel 3.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
4.5. Dit betoog kan naar het oordeel van het Hof niet als juist worden aanvaard. Anders dan de deelnemingsvrijstelling - met betrekking tot binnenlandse deelnemingen is sprake van een brutovrijstelling (Kamerstukken II 1959/60, 6000, nr. 3, blz. 70) - vormt de landbouwvrijstelling een zogenoemde nettovrijstelling (vgl. onder meer HR 9 april 2004, nr. 39.152, BNB 2004/273 en HR 30 maart 1960, nr. 14.223, BNB 1960/147). De tekst noch de totstandkomingsgeschiedenis van het sedert 27 juni 2000 geldende landbouw¬vrijstellingsregime biedt naar het oordeel van het Hof aanknopingspunten voor de juistheid van de stelling dat de landbouwvrijstelling niet langer als een netto- maar als een brutovrijstelling moet worden beschouwd. Voorts vermag het Hof, anders dan belanghebbende, niet in te zien dat de ratio van de deelnemingsvrijstelling overeenstemt met de ratio van de landbouwvrijstelling. De landbouwvrijstelling strekt immers niet, zoals de deelnemingsvrijstelling, ertoe te voorkomen dat terzake van de door de dochtervennootschap gegenereerde winst tweemaal vennootschapsbelasting wordt geheven. Zij steunt - kennelijk nog steeds - op de gedachte als door de Rechtbank op bladzijde 3 van haar uitspraak is omschreven.
4.6. Mitsdien dienen de onderhavige aankoopkosten - overeenkomstig de hiervóór in overweging 4.2 genoemde hoofdregel - te worden geactiveerd. Zij kunnen niet ten laste van het resultaat van het onderhavige jaar worden gebracht.
4.7. Subsidiair stelt belanghebbende dat de bedrijfswaarde van de onderhavige landbouwgrond lager is dan de boekwaarde ervan, zodat afwaardering - met een bedrag ter grootte van de onderwerpelijke aankoopkosten - tot deze bedrijfswaarde is toegestaan.
4.8. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof echter onvoldoende concrete - op het onderhavige perceel betrekking hebbende - feiten en omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt (een taxatierapport en cijfermatige onderbouwingen ontbreken), die de conclusie rechtvaardigen dat de bedrijfswaarde van de landbouwgrond lager is dan de boekwaarde ervan per 31 december 2002.
4.9. Het hoger beroep van belanghebbende treft geen doel. Hetgeen belanghebbende overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.
4.10. Niettemin dient, gelet op het hiervóór in onderdeel 4.1 overwogene, de uitspraak van de Rechtbank te worden vernietigd. Nu het evenwel slechts een “technische” correctie betreft, ziet het Hof geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling terzake van de behandeling van de zaak in hoger beroep.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.