ECLI:NL:GHARN:2007:BB5521
Gerechtshof Arnhem
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Hypotheekrente-aftrek en financiering van studiekosten
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 4 oktober 2007, betreft het de vraag of een belastingplichtige recht heeft op hypotheekrente-aftrek over een hypotheekverhoging die is aangegaan voor de financiering van de studie van zijn kinderen. De zaak is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, die door de Hoge Raad op 27 april 2007 is vernietigd en terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem voor verdere behandeling. De belanghebbende had in zijn bezwaarschrift aangegeven dat hij aanvankelijk de verbouwingskosten uit eigen middelen wilde dekken, maar later een lening is aangegaan toen zijn financiële situatie verslechterde.
Het Hof oordeelt dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de lening is aangegaan met het oogmerk om de verbouwingskosten te financieren. In plaats daarvan blijkt uit zijn verklaringen dat hij de verbouwingskosten uit eigen middelen heeft willen voldoen en pas later, toen zijn financiële situatie dat niet meer toeliet, een lening heeft afgesloten. Het Hof wijst erop dat de enkele omstandigheid dat de belanghebbende aanvankelijk uit eigen middelen heeft betaald, niet in de weg staat aan de kwalificatie van de lening als zijnde voor verbetering en/of onderhoud van de woning, mits hij kan aantonen dat hij bij het voldoen van de kosten al de intentie had om deze te financieren met geleend geld.
De belanghebbende heeft ook aangevoerd dat de aftrek in eerdere jaren wel is geaccepteerd, maar het Hof oordeelt dat hij hieraan geen rechten kan ontlenen voor het onderhavige jaar. De inspecteur heeft verklaard dat de aanslagen over de voorgaande jaren zonder nadere controle zijn opgelegd, wat het Hof aannemelijk acht. Het Hof concludeert dat de hypothecaire geldlening in 1998, die is verhoogd met een bedrag van fl. 100.000, niet kan worden aangemerkt als een schuld ter zake van de eigen woning, waardoor de rente en kosten niet aftrekbaar zijn volgens de Wet op de inkomstenbelasting 2001. Het beroep van de belanghebbende wordt dan ook ongegrond verklaard.