4.1. Het is gesteld noch gebleken dat belanghebbende voor de contacten met de Nederlandse Belastingdienst domicilie heeft gekozen op het adres van zijn gemachtigde. Evenmin is gebleken dat belanghebbende nadrukkelijk de Belastingdienst heeft verzocht de voor hem bestemde stukken te zenden aan het adres van zijn gemachtigde. Onder die omstandigheden stond geen regel de Ontvanger in de weg de onderhavige beschikking (uitsluitend) aan belanghebbende bekend te maken op de wettelijk voorgeschreven wijze waartoe, naar luid van artikel 1, tweede lid, van de Invorderingswet (hierna: Inv.), niet behoren artikel 3:40, hoofdstuk 4, afdeling 5.2, de hoofdstukken 6 en 7 en de afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.2. Op grond van artikel 49, tweede lid, Inv. maakt de ontvanger de beschikking aansprakelijkstelling bekend door toezending als aangetekend stuk. Het is niet in geschil dat de Ontvanger de beschikking als aangetekend stuk heeft verzonden naar het juiste adres van belanghebbende.
4.3. Naar het oordeel van het Hof brengt de aard van de aansprakelijkstelling met zich dat hoge eisen moeten worden gesteld aan de bekendmaking van de beschikking. Gelet op de grote financiële belangen voor de aansprakelijkgestelde, mag van de Belastingdienst, in de persoon van de Ontvanger, worden verwacht dat hij een vergaande inspanning levert om er voor te zorgen dat de beschikking aansprakelijkstelling de aansprakelijkgestelde ook daadwerkelijk bereikt. Dit is ook terug te vinden in de tekst van het tweede lid van artikel 49 Inv. zoals dat luidde tot en met 1997, toen nog werd geëist dat bekendmaking plaatsvond door middel van het verzenden van een poststuk met ontvangstbevestiging. Zoals blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de bepaling zoals die met ingang van 1 januari 1998 luidt, is de eis van de ontvangstbevestiging komen te vervallen omdat de toenmalige PTT Post de desbetreffende service niet meer verleende (vergelijk Kamerstukken II 1997/1998, 25 692, nr. 3, blz. 10). Kennelijk werden door de wetgever dezelfde waarborgen aanwezig geacht bij verzending per Nederlandse PTT Post bij aangetekend stuk. Tussen partijen is niet in geschil dat deze serviceverlening inhoudt dat een aangetekend verzonden poststuk tweemaal aan de geadresseerde wordt aangeboden.
4.4. Het staat vast dat de beschikking zoals die op 11 februari 2004 als aangetekend stuk is verzonden, belanghebbende niet heeft bereikt. Het is niet in geschil dat de Belgische postbezorging in beginsel voorziet in het slechts éénmaal aanbieden van het stuk op het adres van de geadresseerde. Weliswaar bevat een kennisgeving zoals die door de Belgische postbezorger wordt achtergelaten de mogelijkheid om te kiezen voor een tweede aanbieding, maar zo'n kennisgeving heeft belanghebbende, naar hij geloofwaardig heeft gesteld, nu juist niet bereikt. Belanghebbende heeft gesteld dat niet valt uit te sluiten dat de postbezorger zich heeft vergist en geen kennisgeving heeft achtergelaten of de kennisgeving mogelijk op het verkeerde adres heeft achtergelaten. De Ontvanger heeft dit in twijfel getrokken en ter zitting, met betrekking tot de Belgische postbezorger, gesproken van een ambtenaar die ambtsedig verklaart. Daarvan is echter voor het onderhavige geval niets gebleken. Belanghebbende heeft ter zitting voorts verklaard dat het ook mogelijk is dat degene die tijdens zijn vakantie de post heeft verzorgd, het desbetreffende stuk heeft zoekgemaakt. Hij heeft verder verklaard geen enkel belang te hebben bij het niet in ontvangst nemen van het stuk omdat daarmee voor hem rechtsmiddelen verloren kunnen gaan.
4.5. Nu omtrent de werkelijke gang van zaken in rechte geen uitsluitsel is verkregen en niet valt uit te sluiten dat de beschikking belanghebbende niet heeft bereikt door een omstandigheid die hem niet is aan te rekenen, moet naar het oordeel van het Hof ook in gevallen als de onderhavige waarin hoge eisen mogen worden gesteld, niet alleen aan het verzenden van een stuk maar ook aan het bereiken daarvan van de geadresseerde, de niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven. Dit geldt in het onderhavige geval temeer nu ook een boete in het geding is.
4.6. Voorts staat vast dat de beschikking ruim binnen de bezwaartermijn in een ongeopende enveloppe door de Ontvanger retour is ontvangen. De Ontvanger was er dus op dat moment reeds van op de hoogte dat de beschikking belanghebbende niet heeft bereikt. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.3. is overwogen brengt naar het oordeel van het Hof het zorgvuldigheidsbeginsel met zich dat de Ontvanger in een dergelijk geval de aansprakelijkgestelde nogmaals de beschikking bij aangetekende post of per gewone post toezendt. Zorgvuldig handelen betekent naar het oordeel van het Hof in deze gevallen eveneens dat op juiste wijze de belangen van de Ontvanger bij een ongestoorde voortgang van het invorderingsproces worden afgewogen tegen de belangen van een belanghebbende, waaronder grote financiële belangen en het mogelijke verlies van rechtsmiddelen. Die afweging dient naar het oordeel van het Hof in dezen in het voordeel van belanghebbende uit te vallen. Het gevolg hiervan is dat in het onderhavige geval de bekendmaking niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en dat de bezwaartermijn eerst is aangevangen op het moment dat belanghebbende kennis nam van het bestaan van de beschikking. Het is niet in geschil dat in dat geval het bezwaarschrift tijdig is ingediend.
4.7. Zowel het in 4.5. overwogene als hetgeen in 4.6. is overwogen, leidt tot de conclusie dat de Ontvanger belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar. Het andersluidende oordeel van de rechtbank dat, gelet op het voorgaande, uitgaat van een onjuiste rechtsopvatting, kan derhalve niet in stand blijven. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond.
4.8. Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat hem van de zijde van de Ontvanger geen informatie is verstrekt omtrent - kort gezegd - de totstandkoming van de naheffingsaanslagen. Hij heeft gesteld dat het horen in de bezwaarfase zonder enig nut is geweest omdat de Ontvanger toen (en naar ter zitting is gebleken ook thans) niet over enige informatie beschikte waarmee de juistheid van de naheffingsaanslagen of de redelijkheid van de hoogte daarvan, kan worden onderbouwd. Onder deze omstandigheden is het voor het Hof niet mogelijk een uitspraak te doen omtrent de juistheid van de aansprakelijkstelling. Het Hof zal de zaak terugwijzen naar de Ontvanger en draagt hem op belanghebbende alsnog de benodigde informatie te verstrekken als bedoeld in artikel 49, vijfde lid, Inv., belanghebbende vervolgens opnieuw te horen en opnieuw uitspraak op bezwaar te doen.
4.9. Gelet op het bovenstaande kunnen de overige stellingen van partijen in hoger beroep en incidenteel hoger beroep, onbesproken blijven.