op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 17 januari 2006, num-mer AWB 05/727, in het geding tussen belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding voor de Rechtbank en voor het Hof
1.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 9 mei 2003 voor het jaar 2000 een aanslag inkom-stenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd die is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 65.460. Aan heffingsrente is bij beschikking ƒ 2.290 in rekening gebracht.
1.2. Bij uitspraak van de Inspecteur van 1 maart 2005 is het belastbare inkomen nader vastgesteld op ƒ 67.871. Bij beschikking is de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd met ƒ 269.
1.3. Het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur is door de Rechtbank bij uitspraak van 17 januari 2006 ongegrond verklaard.
1.4. De uitspraak van de Rechtbank is aan deze uitspraak gehecht.
1.5. Tot de stukken van het geding behoren het beroepschrift van belanghebbende in hoger beroep en het verweerschrift van de Inspecteur in hoger beroep.
1.6. Voor de mondelinge behandeling van de zaak zijn partijen aanvankelijk door de griffier van het Hof opgeroepen voor de zitting van 26 juli 2007. Het eerste schriftelijke verzoek om uitstel van belanghebbende van 25 juni 2007 is door het Hof ingewilligd. Vervolgens zijn partijen opgeroepen voor de zitting van 6 februari 2008. Het tweede schriftelijke verzoek om uitstel van belanghebbende van 14 januari 2008 is door het Hof bij brief van de griffier van 17 januari afgewezen.
1.7. Voorafgaand aan de zitting van het Hof van 6 februari 2008 heeft de echtgenote van belang-hebbende het Hof nog op 5 februari 2008 telefonisch verzocht om aanhouding van de mondelinge behandeling van de zaak. Het Hof heeft dit verzoek - na beraad - eveneens (telefonisch) afgewezen.
1.8. Bij het onderzoek ter zitting in hoger beroep op 6 februari 2008 is belanghebbende niet ver-schenen. Namens de Inspecteur is verschenen A.
1.9. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Voor de feiten verwijst het Hof naar hetgeen de Rechtbank in haar onder 1.3. vermelde
uitspraak onder 2. heeft vastgesteld met betrekking tot de door belanghebbende in de jaren 2000 tot 2003 verrichte activiteiten als distributeur van het in de U.S.A. gevestigde bedrijf Wellness Internati-onal Network Ltd. (hierna: WIN), alsmede naar het door de Rechtbank uitvoerig beschreven concept van WIN. Dit concept is er - kort gezegd - op gericht om door middel van distributeurs en associates (subdistributeurs) voedingssupplementen op de Nederlandse markt te brengen. Voor de voorwaar-den waaraan een distributeur moet voldoen om voor (extra) bonussen in aanmerking verwijst het Hof eveneens naar de uitspraak van de Rechtbank.
2.2. Voor zover in hoger beroep van belang voegt het Hof hieraan nog de volgende feiten toe.
2.3. De Belastingdienst heeft in de jaren 2000 en volgende een landelijk onderzoek verricht onder 435 personen die voor $ 3.000 of meer WIN-producten vanuit de Verenigde Staten van Ame-rika hebben ingevoerd. Uit de respons van 80% van de ondervraagden is daarbij naar voren gekomen dat per saldo slechts door 3 personen/organisaties (dit is nog niet 1% van de deelnemers) een positief resultaat is behaald.
2.4. Belanghebbende heeft in 2000 met zijn WIN-activiteiten een negatief resultaat van ƒ 49.199 behaald ondanks het feit dat hij in dat jaar zijn dienstbetrekking heeft terug gebracht van 40 tot 24 uur en op jaarbasis 1.306 uren heeft besteed aan deze activiteiten. Ook in de daarop volgende jaren 2001 en 2002 heeft belanghebbende met de WIN-activiteiten verliezen geleden. In 2003 heeft be-langhebbende genoemde activiteiten gestaakt.
2.5. De opgeworpen vraag of ter zake van WIN-activiteiten kan worden gesproken van een bron van inkomen is voorwerp geweest van eerdere jurisprudentie. Het Hof Amsterdam heeft in zijn uitspraken van 3 januari 2003, nr. 01/3411, V-N 2003/9.3.3 en 4 mei 2004, nr. 03/1423, V-N 2004/45.5 geoordeeld dat WIN-activiteiten in de aldaar aan de orde zijnde situaties geen bron van inkomen vormen. In de eerstgenoemde uitspraak heeft dat Hof daarvoor redengevend geoordeeld dat de mogelijkheid om in het WIN-systeem royalty-inkomsten te verwerven zozeer afhankelijk is van onvoorspelbare, niet door de distributeurs te beïnvloeden factoren, dat een eventueel gunstig resultaat van deelname aan het WIN-systeem louter speculatief is. In zijn arrest van 24 december 2004, nr. 39.447, V-N 2005/37.12 heeft de Hoge Raad het daartegen ingestelde cassatieberoep onder verwij-zing naar artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie verworpen.
2.6. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar meteen voor een bedrag van ƒ 100.000 voedingssupplementen van WIN ingekocht om daarmee binnen de groep van distributeurs de rang van “regent” te krijgen. Aldus kon belanghebbende binnen het concept reeds aanstonds een hoge korting van 40% bedingen. Hij heeft zich vervolgens met name gericht op de werving van nieuwe associates (distributeurs) voor WIN omdat dit hem binnen het beloningssysteem van WIN grotere winstmogelijkheden (een oplopende extra bonus) zou bieden dan de directe verkoop aan consumenten. Bij zijn werving van nieuwe associates voor WIN heeft belanghebbende zich in het bijzonder gericht op (orthomoleculaire) artsen, privé-klinieken, apothekers en specialisten. Bin-nen het WIN-systeem worden de voor WIN door een distributeur nieuw aangeworven associates subdistributeurs voor de hoofddistributeur, waardoor hogere royaltyinkomsten kunnen worden behaald.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is of de activiteiten van belanghebbende als distributeur van WIN-producten voor hem een bron van inkomen vormen.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Inspecteur ontkennend.
3.3. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken.
3.4. Daaraan is mondeling toegevoegd hetgeen door de Inspecteur ter zitting naar voren is gebracht en vermeld is in het proces-verbaal van de zitting.
3.5. Belanghebbende legt er in hoger beroep de nadruk op dat zijn situatie uniek is omdat hij zich niet zoals de anderen voor de verspreiding en afzet van de producten heeft gericht op wille-keurige nieuwe klanten en distributeurs voor WIN maar op artsen en ziekenhuizen.
3.6. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en verminde-ring van de aanslag tot een die is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 689 negatief.
3.7. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevesti-ging van zijn uitspraak op bezwaar.
4. Beoordeling van het geschil