Voor de feiten verwijst het Hof naar de feiten zoals de Rechtbank die in haar uitspraak heeft vastgesteld.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is of het bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard wegens termijnoverschrijding. Belanghebbende beantwoordt deze [vraag] ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd door partijen verwijst het Hof naar het aangehechte proces-verbaal.
3.3. Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur en, zo begrijpt het Hof, tot vernietiging van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2002. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De bezwaartermijn vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het aanslagbiljet en bedraagt zes weken. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van termijn is ontvangen. In dit geval eindigde de termijn voor het maken van bezwaar op 20 december 2005.
4.2. De Inspecteur stelt dat hij eerst op 30 januari 2006 - derhalve na afloop van vorenbedoelde termijn - een op 28 januari 2006 gedagtekende en als bezwaarschrift aan te merken brief van belanghebbende heeft ontvangen. Belanghebbende stelt dat hij reeds op 14 november 2005 een bezwaarschrift heeft afgegeven aan een beveiligingsbeambte van het kantoor van de Belastingdienst in P. In zijn brief van 28 januari 2006 verwijst hij naar dit eveneens 14 november 2005 gedagtekende bezwaarschrift. Een kopie van dat bezwaarschrift heeft hij – met bijbehorende bijlage – bijgevoegd. De Inspecteur betwist het op 14 november 2005 gedagtekende bezwaarschrift – anders dan als bijlage bij de brief van 28 januari 2006 – te hebben ontvangen.
4.3. Het op 30 januari 2006 ingekomen bezwaarschrift tegen de aanslag moet ingevolge artikel 24a, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden geacht mede te zijn gericht tegen de verzuimboete, nu uit het bezwaarschrift het tegendeel niet is gebleken. Overeenkomstig het geldende (boete)recht zijn de aanslag en de verzuimboete bij afzonderlijke beschikking vastgesteld. Dat brengt mee dat de ontvankelijkheid van het bezwaar ten aanzien van elk van beide beschikkingen afzonderlijk beoordeeld dient te worden (vgl. Hoge Raad, 25 april 2008, nr. 43.871, LJN: BD0469).
4.4. Aangezien artikel 6 EVRM niet toepasselijk is op de procedure met betrekking tot aanslagen, is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt, dan wel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Belanghebbende slaagt hier niet in.
4.5. Tegenover de betwisting door de Inspecteur, heeft belanghebbende onvoldoende bewijs aangevoerd voor zijn stelling dat hij het bezwaarschrift met dagtekening 14 november 2005 op dezelfde datum heeft afgegeven aan een beveiligingsbeambte van de Belastingdienst in P en dat het bezwaarschrift mitsdien tijdig door de Inspecteur is ontvangen. De bevestigende verklaring van zijn echtgenote, is naar het oordeel van het Hof onvoldoende. Het Hof heeft hierbij in ogenschouw genomen dat belanghebbende in een eerdere versie van de brief van 28 januari 2006 geen melding maakt van een op 14 november 2005 ingediend bezwaarschrift. In die versie van de brief stelt belanghebbende juist dat hij niet eerder bezwaar kon maken, hetgeen naar het oordeel van het Hof een sterke aanwijzing is dat het door de Inspecteur op 30 januari 2006 ontvangen bezwaarschrift het eerste bezwaarschrift is dat (buiten de bezwaartermijn) door de Inspecteur is ontvangen. Dat deze eerdere versie van de brief slechts een concept is dat gehaast is opgesteld, doet hier niet aan af.
4.6. De stelling dat de verlies- en winstrekening waarmee de Inspecteur bij zijn ambtshalve herziening van de aanslag rekening heeft gehouden, uitsluitend zou zijn overgelegd bij het bezwaarschrift van 14 november 2005 is bovendien niet juist. Als bijlage bij zijn verweerschrift in eerste aanleg heeft de Inspecteur het door hem op 30 januari 2006 ontvangen bezwaarschrift met bijlagen gevoegd. Een van de bijlagen betreft de bewuste verlies- en winstrekening. Het biedt in zoverre geen steun aan belanghebbendes stelling dat de Inspecteur het bezwaarschrift van 14 november 2005 moet hebben ontvangen. Het Hof acht voorts niet aannemelijk dat de fiscale positie waarin belanghebbende verkeert dusdanig complex is, dat hierin een oorzaak kan zijn gelegen voor het in het ongerede raken van het bezwaarschrift van 14 november 2005, zoals belanghebbende stelt.
4.7. Belanghebbende maakt met het voormelde evenmin aannemelijk dat zich omstandigheden hebben voorgedaan die een termijnoverschrijding verschoonbaar maken als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Ook overigens heeft belanghebbende niets aangedragen waarmee hij aannemelijk maakt dat in dit geval de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.8. Het voorgaande brengt met zich dat het bezwaar, voor zover het is gericht tegen de aanslag, terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Aan een inhoudelijke behandeling komt het Hof niet toe.
4.9. Voor zover het bezwaar is gericht tegen de verzuimboete is artikel 6 EVRM wel van toepassing, hetgeen betekent dat de onjuistheid van de stelling dat het bezwaarschrift op 14 november 2005 is afgegeven ten kantore van de Belastingdienst moet worden bewezen.
4.10. Het Hof acht - gelet op het voorgaande - aannemelijk dat belanghebbende niet eerder dan bij de op 30 januari 2006 ontvangen brief bezwaar heeft gemaakt, waarmee de onjuistheid van belanghebbendes stelling is bewezen. Het Hof wijst in dit verband in het bijzonder op hetgeen hiervoor onder 4.5. is opgemerkt ter zake van het geconstateerde verschil tussen de twee versies van de brief van 28 januari 2006.
4.11. Feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor de conclusie dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding zijn gesteld noch gebleken, zodat het bezwaar ook in zoverre niet-ontvankelijk is.
5. Slotsom
Bij de uitspraak van de Rechtbank is het beroep terecht ongegrond verklaard.
6. Kosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht het Hof geen termen aanwezig.
7. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.