3 De vaststaande feiten
3.1 Op grond van hetgeen is gesteld en niet of onvoldoende is weersproken dan wel blijkt uit de onbetwiste inhoud van de overgelegde bescheiden, staat in hoger beroep het navolgende vast.
3.2 Een brief van [appellant] aan [geïntimeerde sub 2] van 21 augustus 1999 houdt onder meer het volgende in:
“Mijn boerderij [...] is gelegen in dat deel van de [...] dat in het [plan] wordt aangeduid als [...]. Hoewel ontwikkeling van dit gebied op dit moment nog niet vast staat en in ieder geval voorlopig niet aan de orde is, hecht ik er aan reeds nu met u tot afspraken te komen over hervestiging van mijn landbouwbedrijf elders [...] van [woonplaats]. In dat verband zou ik gaarne in aanmerking komen voor een pachtbedrijf in [...].]
3.3 Een brief van [appellant] aan [geintimeerde sub1] van dezelfde datum houdt onder meer het volgende in:
“Bijgaand zend ik u een kopie van mijn brief aan het college [...]. U zult lezen dat ik reeds nu verzoek een pachtbedrijf in de polder [...] ter beschikking te stellen in verband met toekomstige ontwikkeling van [...].
De reden dat ik mijn verzoek nu indien is gelegen in het feit dat thans het vrijkomen van een aantal pachtbedrijven aktueel is. Daarnaast beëindig ik mijn baan als [beroep] bij [naam] per 1 september a.s. in verband met mijn benoeming [...].
Naast deze functie ben ik werkzaam op het eigen landbouwbedrijf [naam] aan de [adres].
Ik vertrouw u toe dat mijn belangstelling in eerste instantie is gericht op de hoeve [...] met bijbehorende gronden.”
3.4 De hoeve [...] werd op dat moment nog bewoond door [naam], die de bijbehorende landerijen deels in erfpacht en deels in pacht had.
3.5 [geintimeerde sub 2] en [appellant] hebben op 8 mei 2001 een overeenkomst gesloten. Bij die overeenkomst heeft [appellant] aan [geïntimeerde sub 2] verkocht tegen een koopsom van [bedrag] percelen grond gelegen te [woonplaats] nabij de [adres] met een totale oppervlakte van 22.60.57 ha. [geintimeerde sub 2] heeft bij diezelfde overeenkomst aan [appellant] verkocht:
“B. het perceel grond met de daarop staande woning en loodsen staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] kadastraal bekend ...[woonplaats] [...];
C. het erfpachtrecht tot 30 november 2019 met recht op verlenging van de percelen bouwland aan de [adres] te [woonplaats] kadastraal bekend[...]te [woonplaats] [...]
D. de pachtrechten van de percelen bouwland gelegen aan de [adres] te [woonplaats] kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [...], alsmede gedeelten van de kadastrale percelen gemeente [woonplaats] [...]
Deze onder B, C en D genoemde transacties geschieden tegen een koopsom van (…) [bedrag]
3.6 In genoemde akte zijn onder meer de volgende bepalingen nog opgenomen:
“26. Per direct verkrijgt [appellant] gebruiksrechten van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [...] en de navolgende percelen: kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [...]. Per 1 december 2001 zal hiervoor een afzonderlijke pachtovereenkomst worden gesloten tussen [appellant] en [geintimeerde sub 2] voor een periode van 12 jaar met recht op verlenging. Daar bij deze overeenkomst [appellant] een vergoeding betaalt voor overname pachtrechten, zal in de te sluiten pachtovereenkomst de werking van artikel 56 i van de Pachtwet worden uitgesloten.
De artikelen 36, 49 en 56 a t/m h van de Pachtwet worden geacht expliciet onderdeel uit te maken van de pachtovereenkomst.
27. De percelen, kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [...], thans nog verpacht aan een derde, komen vrij per 1 december 2002. Na aftrek van de voorgenomen aanwending van een gedeelte daarvan voor natuurontwikkeling, zullen deze percelen, met een oppervlakte van ca. 6.95.20 ha, worden toegevoegd aan de in artikel 26 bedoelde pachtovereenkomst.”
3.7 Bij notariële akte van 31 juli 2001 – waarbij behalve [geïntimeerde sub 2] en [appellant] ook [naam] partij was – zijn de hiervoor genoemde registergoederen en het erfpachtsrecht geleverd aan [appellant]. Volgens dezelfde akte zijn “de pachtrechten” met betrekking tot de in de overeenkomst van 8 mei 2001 onder D bedoelde percelen door [geïntimeerde sub 2] aan [appellant] “overgedragen”.
3.8 In dezelfde akte is vermeld dat [naam] bij koopovereenkomst van 15 december 2000 heeft verkocht aan de publiekrechtelijke rechtspersoon [naam2]] het recht van erfpacht van een perceel grond alsmede het recht van opstal van de op dat perceel staande gebouwen, plaatselijk bekend [adres], uitmakende een gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [...] alsmede het recht van erfpacht van een perceel bouwland kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [...] voor een koopsom van [bedrag] in welke koopsom is begrepen de vergoeding van het door [naam] ten gunste van het [naam2] afstand doen van de pachtrechten op de percelen kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [...], gezamenlijk groot 51.31.51 ha.
3.9 Voorts is vermeld dat [naam], [naam2] en [geïntimeerde sub 2] op 5 respectievelijk 9 juli 2001 een driepartijenovereenkomst hebben gesloten, waarbij [geïntimeerde sub 2] de rechtsverhouding van [naam2] ten opzichte van [naam] zoals die bestond op grond van de overeenkomst van 15 december 2000, van [naam2] overneemt, welke contractsoverneming [naam] heeft aanvaard.
3.10 Vervolgens zijn door [geintimeerde sub1] als verpachter met [appellant] als pachter twee pachtovereenkomsten gesloten. De eerste overeenkomst betreft de percelen kadastraal bekend gemeente [woonplaats] [...] en [...], en ging in op 1 december 2001. In die overeenkomst is vermeld dat [geïntimeerde sub 2] door omstandigheden niet aan [appellant] kan verpachten [...], maar dat ter compensatie[...]] voor welke percelen een aparte pachtovereenkomst wordt gesloten, met uitzondering van een deel van [...] voor welk deel de verpachter instemt met de overdracht van het erfpachtrecht door de huidige erfpachter aan [appellant], waarbij [appellant] tegelijkertijd afstand doet van zijn pachtrecht voor perceel [...] gedeeltelijk. Bij de tweede overeenkomst van 14 januari 2004 heeft [geintimeerde sub1] aan [appellant] met ingang van 1 januari 2004 verpacht de percelen bouw- en weiland [...] gedeeltelijk. Beide pachtovereenkomst zijn goedgekeurd door de grondkamer Zuidwest en wel op respectievelijk [datum en datum]
3.11 Artikel 2 van de statuten van [geintimeerde sub1] bepaalt onder meer:
“1. [geintimeerde sub1] heeft ten doel het voeren van het beheer en de exploitatie van aan [geintimeerde sub 2] [woonplaats] behorende landerijen en percelen met opstallen, waarvan het beheer en de exploitatie door [geintimeerde sub2] aan [geintimeerde sub1] worden opgedragen, zulks geheel voor rekening van [geintimeerde sub 2] [wo[woonplaats] zodat de ontvangsten ten bate en de uitgaven ten laste dier [geintimeerde sub2] komen (…)
2. Onder beheer en exploitatie wordt begrepen de verhuring en verpachting, het innen der huren en pachten (…)”.