4.5. Het kabinet heeft de motie overgenomen, bij tweede nota van wijziging het Belastingplan 2005 gewijzigd en dit gewijzigde voorstel als volgt toegelicht:
‘ 1. Inleiding
Op 13 oktober jl heeft u de eerste nota van wijziging op het Belastingplan 2005 (Kamerstukken II 2004/2005, 29 767) ontvangen. Daarin is het grootste deel van de invulling van de motie Verhagen c.s. (Kamerstukken II 2004/2005, 29 800, nr.4) opgenomen. Hierbij ontvangt u het bij die nota aangekondigde tweede deel van de invulling van deze motie.
Deze tweede nota van wijziging bij het belastingplan strekt er in de eerste plaats toe om de lastenverhoging die voortvloeit uit de afschaffing van grijze kentekens ingevolge dit belastingplan, voor zowel de BPM als de motorrijtuigenbelasting ongedaan te maken voorzover het grijze kentekens voor ondernemers betreft, een en ander teneinde het onbedoelde gebruik van het grijze kenteken door particulieren te bestrijden. Voorts verhoogt deze nota van wijziging de motorrijtuigenbelasting voor grijze kentekens met 50 miljoen euro. De beide voorgaande maatregelen maken deel uit van de motie Verhagen c.s. (…) Hierna wordt vervolgens ingegaan op de vormgeving van het wegnemen van het onbedoeld gebruik van grijze kentekens en van de verhoging van de motorrijtuigenbelasting voor grijze kentekens, de herstelaanpassing heffing- en invorderingsrente, het vpb-pakket na verwerking van de eerste en tweede nota van wijziging, de budgettaire gevolgen, en de gevolgen voor de uitvoering van de Belastingdienst en de administratieve lasten voor het bedrijfsleven van deze nota.
2. Vormgeving wegnemen onbedoeld gebruik grijze kentekens
2.1. Afweging met betrekking tot de vormgeving
Bij brief van 4 oktober jl. van de Minister-president (kenmerk 04M69224) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake de uitvoering van de motie Verhagen c.s. heeft het kabinet onder andere aangegeven het wegnemen van het onbedoeld gebruik van grijze kentekens te willen realiseren door een nieuwe investeringsaftrek voor bestelauto’s en een extra kostenaftrek in de IB/Vpb-sfeer. Hiermee zou het voordeel van de grijze kentekens gericht bij echte ondernemers terecht kunnen komen, die via de IB/Vpb goed gevolgd kunnen worden door de Belastingdienst. Hierbij speelde een belangrijke rol dat wij grote aarzelingen hadden bij de vraag of de koppeling van het voordeel van de grijze kentekens aan het hebben van een BTW-nummer waarborgen bood om de ingezette besparing van € 300 mln te realiseren. Onderkend was toen ook dat aspecten zoals het maken van winst en het marginale tarief bij ondernemers in de inkomstenbelasting bij de vormgeving van een investeringsaftrek en extra kostenaftrek bijzondere aandacht zouden vragen; dit met het oog op de mogelijkheden voor een ‘1 op 1’-compensatie.
Bij de nadere vormgeving van de faciliteiten in de IB/Vpb is gebleken dat ten einde zo veel mogelijk rekening te houden met een ‘1 op 1’-compensatie er een ingewikkeld en complex bouwwerk van regelingen ontstaat; een regeling die weliswaar aansluit bij de echte ondernemer, maar niet begrijpelijk is en veel vragen zou oproepen. Omdat de koppeling van het voordeel van het grijze kenteken aan het BTW-nummer op zich te veel ruimte laat voor onbedoeld gebruik en daarom onvoldoende waarborgen voor het realiseren van de ingezette opbrengst biedt, is bezien onder welke bijkomende voorwaarden toch voor ondernemers een teruggaafregeling in de BPM en een verlaagd tarief in de MRB voor grijze kentekens mogelijk zou zijn. Dit blijkt alleen mogelijk te zijn door het behoud van het voordeel van grijze kentekens in de vorm van een teruggaafregeling BPM te koppelen aan een breder en scherper toezicht vooraf bij het verlenen van het BTW-ondernemerschap en een scherpere controle en handhavingsbeleid achteraf; dit in combinatie met aanvullende voorwaarden, zoals het meer dan bijkomstig gebruiken van de bestelauto in de onderneming. Dit veronderstelt wel dat er enerzijds een bij de Belastingdienst totaal nieuw en zeer omvangrijk registratiesysteem voor het verlenen van een teruggave van BPM voor grijze kentekens aan ondernemers in het leven zal moeten worden geroepen en anderzijds er een intensivering en uitbreiding van de controle en het handhavingsbeleid op het BTW-ondernemerschap en de bedoelde aanvullende voorwaarden zal moeten plaatsvinden. De hiermee gemoeide uitvoeringskosten bedragen structureel € 9,5 mln. Ondanks deze uitvoeringslasten heeft het kabinet uiteindelijk gekozen voor de route via de BPM en MRB. Belangrijke overwegingen die daarbij een rol hebben gespeeld, zijn het zoveel mogelijk realiseren van de wens van een ‘1 op 1’-compensatie, zoals deze in de Tweede Kamer en door werkgeversorganisaties is geuit, enerzijds en het kunnen inbouwen van waarborgen voor een adequaat handhavingsbeleid van deze regelingen anderzijds.
(…)
2.3. Tariefonderscheid in de motorrijtuigenbelasting voor grijze kentekens tussen bestelauto’s van ondernemers en bestelauto’s van particulieren (artikel XVIa)
De afschaffing van het grijze kenteken voor particulieren treedt in werking, zoals hiervoor gesteld, op een bij koninklijk besluit te bepalen datum, bijvoorbeeld medio 2005. Voor particuliere houders van bestelauto’s brengt dat mee dat op die datum het tarief van de motorrijtuigenbelasting wordt verhoogd tot het tarief dat voor de motorrijtuigenbelasting van personenauto’s geldt. Voorts brengt deze nota van wijziging per die datum een tariefonderscheiding aan in het tarief van de motorrijtuigenbelasting voor bestelauto’s, tussen bestelauto’s van ondernemers en bestelauto’s van particulieren. Op deze wijze wordt bereikt dat, zoals beoogd, van de tariefverhoging op die datum van de motorrijtuigenbelasting voor bestelauto’s, bestelauto’s van ondernemers zijn uitgezonderd.
Voor het ondernemersbegrip knoopt het tariefonderscheid in de motorrijtuigenbelasting evenals naar hiervoor is toegelicht de teruggaaf van BPM aan bij de ondernemer in de zin van (artikel 7 van) de Wet op de omzetbelasting 1968. De toepassing van het ondernemerscriterium voor de motorrijtuigenbelasting volgt in beginsel de BPM-status van de auto, met dien verstande dat voor auto’s ouder dan vijf jaar voor de toepassing van de motorrijtuigenbelasting, anders dan voor de toepassing van de BPM, het fiscale statusonderscheid gemaakt blijft worden. Ook is voor lease- en verhuurbedrijven een soortgelijke regeling getroffen als bij de BPM. ’
(Kamerstukken II 2004/05, 29 767, nr. 9, blz. 6-7, 10-11).