ECLI:NL:GHARN:2008:BH0072

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-00169
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en zelfstandigenaftrek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem, waarin de Rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen de belastingaanslagen voor het jaar 2003 ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, maar de Inspecteur heeft deze bezwaren afgewezen. De Rechtbank heeft de uitspraak op 21 februari 2007 gedaan en deze is op 24 december 2008 door het Gerechtshof Arnhem bevestigd.

De kern van het geschil betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op zelfstandigenaftrek. Belanghebbende stelt dat hij in 2003 ten minste 1225 uren heeft besteed aan werkzaamheden voor zijn ondernemingen, waaronder het verkrijgen van een letselschade-uitkering. De Inspecteur betwist echter dat de uren besteed aan het verkrijgen van de uitkering meetellen voor het urencriterium, omdat deze uitkering niet tot het belastbare inkomen van belanghebbende behoort. Het Hof oordeelt dat de aan het verkrijgen van de uitkering bestede uren niet zijn besteed aan werkzaamheden ten behoeve van de onderneming van belanghebbende.

Het Hof concludeert dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op zelfstandigenaftrek en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. De kosten van het hoger beroep worden niet aan een van de partijen opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 24 december 2008, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 07/00169
uitspraakdatum: 24 december 2008
uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van Rechtbank Arnhem van 21 februari 2007, nummer AWB 05/5103, in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst Y (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding voor de Rechtbank
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een (nadere) voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.
1.2. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd.
1.3. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de belastingaanslagen. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren afgewezen.
1.4. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
2. Het geding voor het Hof
2.1. De uitspraak van de Rechtbank vermeldt dat zij op 21 februari 2007 aangetekend aan partijen is verzonden. Een afschrift van de uitspraak is aan belanghebbende verzonden bij ongedateerde brief, waarin staat vermeld: “Als u het met deze uitspraak niet eens bent, kunt u hiertegen hoger beroep instellen. U moet dat schriftelijk doen binnen zes weken na de datum van deze brief. Het beroepschrift stuurt u (…) aan de Centrale Raad van Beroep.”
2.2. Bij brief van 12 maart 2007 schrijft de griffier van de Rechtbank aan belanghebbende het volgende:
“ Op 21 februari 2007 zond ik u een kopie van de uitspraak, in de brief is echter een fout geslopen, hieronder treft u de juiste hoger beroep instantie aan.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de dagtekening van deze brief een gemotiveerd beroepschrift (…) te zenden aan de Belastingkamer van het Gerechtshof (…) Arnhem. ”
2.3. Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 18 april 2007 ingekomen ter griffie van de Centrale Raad van Beroep. De griffier van de CRvB heeft het beroepschrift doorgezonden aan het Hof.
2.4. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.5. Belanghebbende heeft bij brief van 30 juli 2008 nadere stukken ingezonden, waarvan het Hof op 1 augustus 2008 kopieën heeft toegezonden aan de Inspecteur
2.6. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2008 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door A, en de Inspecteur. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 22 augustus 2008 aan partijen is gezonden. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat B zal worden opgeroepen als getuige te verschijnen op een nieuwe zitting.
2.7. Ter zitting van 26 november 2008 is de zaak wederom behandeld. Partijen hebben verklaard geen bezwaar te hebben tegen voortgezette behandeling van de zaak door een kamer die anders is samengesteld dan bij de zitting van 13 augustus 2008. Ter zitting is B als getuige gehoord. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
3. De vaststaande feiten
3.1. Het Hof verwijst voor de feiten naar hetgeen is opgenomen in de uitspraak van de Rechtbank, waarvan een kopie aan deze uitspraak is gehecht. In aanvulling daarop stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door de ene partij gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
3.2. Met dagtekening 28 juli 2008 schrijft belanghebbende aan de Inspecteur en B onder meer dat bij het door B ingestelde boekenonderzoek met geen woord is gerept over de opgevoerde zelfstandigenaftrek, het urencriterium en de bron van inkomen.
4. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op zelfstandigenaftrek hetzij op grond van de wettelijke bepalingen, hetzij op grond van het vertrouwensbeginsel.
4.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd is vermeld in de processen-verbaal van de zittingen.
4.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Het hogerberoepschrift is op 18 april 2007 ingediend bij de Centrale Raad van Beroep. Hoewel dat niet de bevoegde administratieve rechter is, is deze datum bepalend voor de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend (artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb).
5.2. De uitspraak van de Rechtbank is op 21 februari 2007 aan partijen verzonden. De termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift eindigde derhalve met (woensdag) 4 april 2007 (artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb). Het beroepschrift is derhalve niet tijdig ingediend.
5.3. Uit de hiervoor aangehaalde brief van 12 maart 2007 heeft belanghebbende redelijkerwijs kunnen begrijpen dat de termijn voor het instellen van hoger beroep niet eerder zou eindigen dan zes weken na 12 maart 2007, ofwel met 23 april 2007. Nu het hogerberoepschrift voor deze datum is ingediend, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest. Belanghebbende is ontvankelijk is zijn beroep (artikel 6:11 van de Awb).
5.4. Belanghebbende stelt dat hij in het onderhavige jaar ten minste 1225 uren heeft besteed aan werkzaamheden voor een of meer van zijn ondernemingen. In dit verband vermeldt belanghebbende de werkzaamheden voor zijn eenmanszaak Q, de uren die hij heeft besteed aan het verkrijgen van een verzekeringsuitkering wegens letselschade en de uren die hij heeft besteed aan reparatie van oude auto’s.
5.5. Niet in geschil is dat belanghebbende in 2003 voor Q geen werkzaamheden meer heeft verricht na 31 maart 2003. Belanghebbende heeft tegenover de betwisting door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2003 aan werkzaamheden voor deze eenmanszaak ten minste 1225 uren heeft besteed.
5.6. De verzekeringsuitkering wegens letselschade is aan belanghebbende toegekend voor de door belanghebbende geleden en te lijden schade door letsel dat belanghebbende heeft opgelopen als gevolg van een auto-ongeval. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat deze uitkering is gebaseerd op het verlies aan verdiencapaciteit en daarom niet behoort tot belanghebbendes winst uit onderneming, zodat de aan het verkrijgen van de uitkering bestede uren niet zijn besteed aan werkzaamheden ten behoeve van een onderneming van belanghebbende. In dit verband wijst de Inspecteur erop dat de verzekeringsmaatschappij die de uitkering deed geen belasting heeft ingehouden op de uitkering, dat belangheb¬bende overeenkomstig een met de verzekeringsmaatschappij gesloten overeenkomst de uitkering niet heeft vermeld in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting en dat ook anderszins ter zake van deze uitkering geen belasting is betaald. Gelet op de stukken en hetgeen belanghebbende ter zitting daarover heeft verklaard acht het Hof aannemelijk dat de uitkering een vergoeding vormt voor schade aan de zijde van belanghebbende, gelegen in het voorgoed niet meer in staat zijn tot het uitoefenen van een deel van de activiteiten van zijn onderneming. Het Hof is van oordeel dat onder die omstandigheden de uitkering terecht niet tot het belastbare inkomen van belanghebbende is gerekend (HR 6 oktober 2006, nr. 42.607, BNB 2008/164). De aan het verkrijgen van de uitkering bestede uren zijn dan ook niet besteed aan werkzaamheden ten behoeve van belanghebbendes onderneming.
5.7. Ter zijde merkt het Hof op dat de stelling van belanghebbende dat de verzekeringsuitkering belast is, meebrengt dat de in geding zijnde aanslag niet te hoog, maar te laag is, ook als rekening zou worden gehouden met de zelfstandigenaftrek. In zoverre heeft belanghebbende geen belang bij zijn desbetreffende grief.
5.8. De Inspecteur betwist dat de werkzaamheden van belanghebbende met betrekking tot oude auto’s zijn aan te merken als een onderneming. Tegenover deze betwisting heeft belanghebbende geen feiten en omstandigheden gesteld die op het tegendeel wijzen.
5.9. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat B of een andere medewerker van de Inspecteur jegens hem uitlatingen heeft gedaan waaruit hij redelijkerwijs kon afleiden dat hem voor het jaar 2003 zelfstandigenaftrek zou worden toegestaan. In dit verband wijst het Hof op de hiervoor onder 3.2 aangehaalde brief.
5.10. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.
6. Kosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.
7. Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan te Arnhem door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, J.P.M. Kooijmans en M.C.M. de Kroon, in aanwezigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 24 december 2008 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 december 2008
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.