4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 2 van de overeenkomstig de voorschriften van de Gemeentewet bekendgemaakte - Legesverordening 2005 Hof van Twente (hierna: de Verordening) worden onder de naam leges rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in de Verordening en de daarbij behorende tarieventabel (hierna: de Tarieventabel).
4.2. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een lichte bouwvergunning is een bedrag aan leges verschuldigd volgens het tarief zoals is vermeld in artikel 5.2.2. van de Tarieventabel. Niet in geschil is dat belanghebbende in dit verband een bedrag van € 303,80 aan leges is verschuldigd geworden.
4.3. Ingevolge artikel 5.5.1.1 van de Tarieventabel dient dit bedrag te worden verhoogd met € 256,95, indien de aanvraag betrekking heeft op een bouwplan waarvoor een vrijstelling moet worden verleend op grond van – voor zover te dezen van belang – artikel 19, derde lid, van de Wet RO.
4.4. In aanmerking genomen dat de hiervóór in overweging 4.3 genoemde omstandigheid zich hier voordoet, leidt een strikte toepassing van de Verordening en de bijbehorende Tarieventabel ertoe dat van belanghebbende terecht het bedrag van € 256,95 aan leges is geheven. In zoverre is het gelijk aan de zijde van de Ambtenaar.
4.5. Niettemin heeft de Rechtbank – in het spoor van belanghebbende – geoordeeld dat heffing van leges op de voet van artikel 5.5.1.1. van de Tarieventabel te dezen leidt tot een onredelijke heffing. De gemeente heeft immers, aldus de Rechtbank, nagelaten het bestemmingsplan tijdig – zoals is voorgeschreven in artikel 33 van de Wet RO – te herzien. Hierdoor worden, aldus nog steeds de Rechtbank, lasten op de burger afgewenteld die het gevolg zijn van de nalatigheid van de gemeente om tijdig het bestemmingsplan te herzien. Gelet op een en ander is de Rechtbank tot de conclusie gekomen dat genoemd artikel 5.5.1.1. van de Tarieventabel verbindende kracht mist. Aan deze conclusie heeft de Rechtbank mede ten grondslag gelegd het (toenmalige) voorstel van de wetgever tot wijziging van de Wet RO (Nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening; TK 2003-2004, nr. 28916), inhoudend – kort gezegd – dat geen leges kunnen worden geheven terzake van bouwvergunningen in geval van overschrijding van de tienjaarstermijn waarbinnen bestemmingsplannen (opnieuw) dienen te worden vastgesteld).
4.6. In hoger beroep betoogt de Ambtenaar, kort gezegd, dat hier geen sprake is van een onredelijke belastingheffing waarop de wetgever niet het oog kan hebben gehad. De Rechtbank heeft ten onrechte geanticipeerd op bedoelde wetswijziging en is, aldus nog steeds de Ambtenaar, met haar beslissing op de stoel van de wetgever gaan zitten.
4.7. Zoals hiervóór in overweging 4.4. is overwogen, brengt een strikte toepassing van de Verordening en de bijbehorende Tarieventabel mee dat te dezen terecht een bedrag van € 256,95 aan leges van belanghebbende is geheven. De omstandigheid dat de gemeente zich niet heeft gehouden aan het voorschrift van artikel 33 Wet RO, inhoudend dat een bestemmingsplan ten minste eenmaal in de tien jaren wordt herzien, staat – anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld – niet eraan in de weg dat van belanghebbende (in verband met de vrijstellingsprocedure) leges wordt geheven. De in dat artikel genoemde termijn vormt een termijn van orde en aan overschrijding ervan zijn het kader van de heffing van leges geen gevolgen verbonden.
4.8. Het eerdergenoemde wetsvoorstel, dat eerst op 1 juli 2008 kracht van wet heeft verkregen, kan geen grond vormen voor een andersluidende conclusie dan is verwoord in overweging 4.7. De onderhavige heffing van leges dient immers te worden getoetst aan de regelgeving zoals die destijds in 2005 gold. Het toetsen van een beschikking aan een wetsvoorstel vindt – nog daargelaten dat op het toetsingtijdstip niet vast staat dat het wetsvoorstel tot wet zal worden verheven – geen steun in het belastingrecht.
4.9. De Rechtbank heeft haar beslissing derhalve ten onrechte mede doen steunen op het genoemde wetsvoorstel. Het Hof vermag overigens – gelet op het hiervóór overwogene - niet in te zien dat de onderhavige heffing van leges leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing die de wetgever niet op het oog heeft gehad. De omstandigheid dat de gemeente heeft nagelaten het bestemmingsplan tijdig te herzien, is daartoe niet voldoende.
4.10. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd doet aan deze conclusie niet af.
4.11. Het hoger beroep van de Ambtenaar treft doel.