ECLI:NL:GHARN:2009:BH4120

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
13 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.008.635
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over publicatie zwartboek en vrijheid van meningsuiting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem. Het geschil betreft de publicatie van een zwartboek door [appellant], waarin hij zijn visie geeft op de afwikkeling van de nalatenschap van zijn overleden moeder, [moeder van partijen]. In het zwartboek worden beschuldigingen geuit aan het adres van [geïntimeerde], de notaris en de advocaat van [geïntimeerde]. De voorzieningenrechter had [appellant] veroordeeld om het zwartboek van het internet te verwijderen en zich te onthouden van het publiekelijk bekend maken van informatie over de nalatenschap.

[Appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd, maar het hof oordeelt dat de eerste twee grieven geen doel treffen. Het hof stelt vast dat de verwijten van [appellant] aan [geïntimeerde] niet los kunnen worden gezien van de afwikkeling van de nalatenschap. Het hof oordeelt dat het gebod aan [appellant] om zich te onthouden van het publiekelijk bekend maken van informatie over de nalatenschap een rechtvaardiging vormt voor de inbreuk op zijn vrijheid van meningsuiting, gezien zijn onrechtmatig handelen jegens [geïntimeerde].

De derde en vierde grief van [appellant] worden eveneens verworpen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [geïntimeerde] de proceskosten kan vorderen, ook al is er nog geen definitieve uitspraak gedaan over de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
sector civiel recht
zaaknummer: 200.008.635
arrest in kort geding van de eerste civiele kamer van 13 januari 2009
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. S.S. Zijderveld,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.J. Boom.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Arnhem van 15 mei 2008, in kort geding gewezen tussen geïntimeerde (hierna te noemen: ‘[geïntimeerde]’) als eiser en appellant (hierna te noemen: ‘[appellant]’) als gedaagde; de motivering van dat vonnis is geminuteerd op 29 mei 2008; een fotokopie van dat vonnis is aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij exploot van 12 juni 2008 heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen
het hiervoor genoemde vonnis van 15 mei 2008, met dagvaarding van [geïntimeerde] om voor dit hof te verschijnen.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] vier grieven tegen het bestreden
vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft hij producties overgelegd. [appellant] heeft geconcludeerd dat het hof, bij arrest voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de door [geïntimeerde] gevorderde voorziening alsnog zal afwijzen.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd, heeft hij bewijs aangeboden en heeft hij producties in het geding gebracht. Zijn conclusie is dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van (het hof leest:) het hoger beroep.
2.4 Vervolgens heeft alleen [geïntimeerde] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
2.5 Daarna heeft het hof arrest op één dossier bepaald.
3 De feiten
Het hof gaat uit van de door de voorzieningenrechter in het vonnis waarvan beroep
onder 2.1 tot en met 2.6 opgenomen feiten.
4 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 In dit geding gaat het om het door [appellant] publiekelijk bekend maken van
informatie over de afwikkeling van de nalatenschap van [moeder van partijen], de op 12 juli 2004 overleden moeder van de beide partijen.
[appellant] heeft deze informatie bekend gemaakt door op het internet een zwartboek te publiceren. In dit zwartboek heeft [appellant] zijn visie gegeven op de gang van zaken rond de erfenis van zijn moeder.
In hoger beroep is onbestreden gebleven dat [appellant] in dit zwartboek beschuldigingen en klachten heeft geuit, onder andere aan het adres van: [geïntimeerde], de notaris die de nalatenschap afwikkelt, de advocaat van [geïntimeerde] en DAS Rechtsbijstand en dat [appellant] daarbij termen heeft gebruikt als ‘goederen die aan de erfenis werden onttrokken/verduisterd’ en ‘valse informatie’.
4.2 De eerste grief heeft betrekking op de veroordeling van [appellant] om het
door hem op het internet gepubliceerde zwartboek van het internet te verwijderen en verwijderd te houden.
In de toelichting op deze grief stelt [appellant] dat hij het zwartboek inmiddels van het internet heeft verwijderd en dat hij de knellende passages in het zwartboek wil aanpassen, zodanig dat hieruit voor een derde niet is af te leiden wie het betreft.
4.3 Het hof leidt uit de stellingen van [appellant] af dat hij zich in hoger beroep
niet langer verzet tegen de hem opgelegde veroordeling tot het verwijderen en verwijderd houden van het op het internet gepubliceerde zwartboek. Voor zover [appellant] heeft bedoeld dat de veroordeling dient te worden gewijzigd, in die zin dat een aangepast zwartboek niet daaronder valt, zal het hof daartoe niet overgaan. Een dergelijk aangepast zwartboek is niet aan het hof gepresenteerd en ligt thans niet aan het hof ter beoordeling voor.
4.4 De eerste grief treft derhalve geen doel.
4.5 De tweede grief richt zich tegen het aan [appellant] opgelegde gebod om zich
te onthouden van het publiekelijk bekend maken van informatie betreffende de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder van de partijen.
4.6 [appellant] voert aan dat dit gebod strijdt met de aan hem toekomende
vrijheid van meningsuiting.
4.7 Ook op dit punt stelt het hof [appellant] in het ongelijk.
[appellant] is in zijn zwartboek alsmede in zijn in dit geding gevoerde verweer volstrekt duidelijk over de kwalijke rol die [geïntimeerde] volgens hem heeft gespeeld bij het afwikkelen van de nalatenschap. Een belangrijk deel van de door [appellant] geuite verwijten treft [geïntimeerde] (de verwijten aan derden - zoals de notaris - zijn daarvan steeds een afgeleide). Gelet op dit gegeven kan de persoon van [geïntimeerde] niet los worden gezien van de afwikkeling van de nalatenschap. Dat is dan ook de reden dat het aan [appellant] opgelegde gebod een uitvloeisel is van zijn onrechtmatig handelen jegens [geïntimeerde] en een rechtvaardiging vormt voor de inbreuk op de aan [appellant] toekomende vrijheid van meningsuiting.
4.8 De tweede grief deelt daarom het lot van de eerste grief.
4.9 Nu de eerste twee grieven geen doel treffen, is ook de derde grief tevergeefs
voorgesteld. Bij het handelen in strijd met de hiervoor besproken voorzieningen past de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsom.
4.10 Ten slotte leidt de vierde grief niet tot de door [appellant] beoogde
vernietiging van de proceskostenveroordeling in de eerste aanleg. Hoewel de partijen in familierechtelijke betrekking met elkaar staan, ziet het hof geen reden de proceskosten in dit geval te compenseren. Een compensatie van de proceskosten doet geen recht aan de onderhavige situatie waarin de ene partij door zijn onrechtmatig handelen - het publiceren van een zwartboek met daarin een tussen de partijen ter discussie staande problematiek - de andere partij op enigerlei wijze hoopt te raken.
5 Slotsom
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in
het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
6 De beslissing
Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen de partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in
de rechtbank Arnhem van 15 mei 2008, van welk vonnis de motivering is geminuteerd op
29 mei 2008;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 303,-- voor griffierecht en op € 894,-voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, A.E.F. Hillen en
F.W.J. Meijer, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2009.