2.10. Op 15 april 2005 (het beroepschrift in eerste aanleg vermeldt ten onrechte 2004) heeft de gemachtigde voor belanghebbende de (elektronische) aangifte inkomstenbelasting/premie voor het jaar 2003 ingediend (hierna: de aangifte). De afkoopsom is niet in de aangifte vermeld.
2.11. Volgens de gemachtigde in het beroepschrift in eerste aanleg wordt de aangifte na een interne controle en zonder voorafgaand overleg met de relatie verzonden naar de Belastingdienst. De relatie ontvangt vervolgens een kopie van de door gemachtigde verzorgde en elektronisch ingediende aangifte, inclusief een kopie van de bevestiging dat de aangifte door de Belasting-dienst is ontvangen. Ter zitting van de Rechtbank en in hoger beroep heeft de gemachtigde ver-klaard dat deze werkwijze ook in belanghebbendes geval is gevolgd.
2.12. De (primitieve) aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003 (hierna: de aanslag) is met dagtekening 17 maart 2006 opgelegd conform de ingediende aangifte, derhalve zonder rekening te houden met de afkoopsom.
2.13. Na het opleggen van de aanslag heeft de Inspecteur van de verzekeraar gegevens ontvan-gen met betrekking tot de aan belanghebbende uitgekeerde afkoopsom. Naar aanleiding van die gegevens heeft de Inspecteur bij brief van 23 augustus 2006 (hierna: de kennisgeving) aangekon-digd een navorderingsaanslag op te leggen over het jaar 2003. In die brief heeft de Inspecteur tevens aangekondigd een vergrijpboete op te leggen op de voet van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). De Inspecteur gaat hierbij uit van voorwaardelijke opzet aan de zijde van belanghebbende.
2.14. Bij brief van 21 september 2006 reageert belanghebbendes gemachtigde op de kennisge-ving van 23 augustus 2006. Hierin schrijft de gemachtigde onder meer dat hij met belanghebben-de herhaaldelijk en zeer uitvoerig heeft gesproken over de afkoopsom (in die brief lijfrente-uitkering genoemd).
2.15. Uiteindelijk is met dagtekening 29 november 2006, conform de kennisgeving, een navor-deringsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2003 opgelegd. Gelijktijdig is een vergrijpboete opgelegd van € 33.885 (50 percent van het bedrag van de navor-deringsaanslag). De navorderingsaanslag is niet in rechte aangevochten.
3. Geschil, standpunten en conclusies van partijen
3.1. In hoger beroep is in geschil of de vergrijpboete terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.2. Elk van de partijen heeft voor haar standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van haar afkomstige stukken. Daaraan is mondeling, behalve de inhoud van de voormelde pleitnotitie, toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
3.3. Belanghebbende verzoekt in hoger beroep de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur, alsmede de vergrijpboetebeschikking te vernietigen.
3.4. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In artikel 67e, eerste en tweede lid, van de AWR is - voor zover hier van belang - bepaald dat, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, dit een vergrijp vormt ter zake waarvan de inspecteur hem, gelijktijdig met de vaststelling van de navorderings-aanslag, een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent van het bedrag van de navorde-ringsaanslag. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijke opzet.
4.2. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat een zogenoemd navordering rechtvaardigend nieuw feit ontbreekt, zodat geen boetebeschikking kan worden vastgesteld. Die stelling is onjuist. De omstandigheid dat een wettelijke grondslag voor navordering zou ontbreken, betreft immers een omstandigheid die niet van belang is voor de beoordeling van de vraag of belanghebbende het beboetbare feit als bedoeld in artikel 67e, eerste lid, van de AWR heeft begaan, en evenmin voor de beoordeling van de ernst van het vergrijp en de ernst van het belanghebbende te dier zake te maken verwijt (vgl. Hoge Raad 23 januari 2009, nr. 07/10944, NTFR 2009/261).
4.3. Opzet en grove schuld van een ander dan de belastingplichtige, bijvoorbeeld diens advi-seur, mag niet aan de belastingplichtige worden toegerekend. Dit neemt niet weg dat de omstan-digheid dat de belastingplichtige een adviseur heeft ingeschakeld, aan wie opzet of grove schuld kan worden verweten, kan samengaan met de mogelijkheid dat bij de belastingplichtige zelf opzet of grove schuld aanwezig is geweest. In dat verband kan van belang zijn of de belasting-plichtige de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kan worden gevergd bij de keuze van zijn adviseur en bij de samenwerking met die adviseur (vgl. Hoge Raad 1 december 2006, nr. 40 369, BNB 2007/151).
4.4. De Inspecteur heeft in dit verband gesteld dat belanghebbende zelf een verwijt treft, door-dat hij niet de redelijkerwijs van hem te verlangen zorg heeft betracht in de relatie met de ge-machtigde. Primair stelt hij dat dit verwijt moet worden gekwalificeerd als (voorwaardelijke) opzet en subsidiair als grove schuld. Belanghebbende bestrijdt dat hem zelf een verwijt kan worden gemaakt.
4.5. In dit verband staat vast dat:
- belanghebbende door de verzekeraar bij brief van 21 maart 2003 zelf op de hoogte is ge-steld van de afkoopwaarde per 31 maart 2003 en dat bij afkoop een bedrag moet worden opgegeven in de aangifte;
- het uitgekeerde bedrag gelijk is aan de afkoopwaarde waarvan de verzekeraar opgave heeft gedaan;
- de verzekeraar belanghebbende bij brief van 22 mei 2003 heeft medegedeeld dat opgave zou worden gedaan aan de Belastingdienst;
- de gemachtigde betreffende de afkoop van de verzekering eveneens contact heeft gehad met de verzekeraar;
- de gemachtigde de afkoopsom niet heeft vermeld in de aangifte, en
- belanghebbende een afschrift heeft ontvangen van de aangifte zoals die door zijn gemach-tigde is opgesteld en ingediend bij de Belastingdienst.
4.6. Op grond van voormelde feiten en omstandigheden - in onderlinge samenhang bezien - moet naar het oordeel van het Hof worden geconcludeerd dat belanghebbende niet de redelijker-wijs van hem te verlangen zorg heeft betracht in de samenwerking met zijn gemachtigde. Be-langhebbende was immers, naar het Hof - gelet op de aan hem gerichte correspondentie van de verzekeraar - aannemelijk acht, ervan op de hoogte dat (het aanzienlijke bedrag van) de afkoop-som moest worden aangegeven en dat daarover belasting was verschuldigd. Het Hof acht gelet op de actieve bemoeienis van belanghebbende met de afkoop en het ontbreken van enige aanwij-zing daarvoor in de correspondentie tussen belanghebbende en de verzekeringsmaatschappij niet aannemelijk dat belanghebbende veronderstelde dat het uitgekeerde bedrag een netto bedrag was. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende kennis heeft genomen van het afschrift van de inmiddels door de gemachtigde ingezonden aangifte. Het ontbreken van de afkoopsom in de aangifte en de hoogte van het uiteindelijk te betalen bedrag van nihil, hadden belanghebbende ertoe moeten brengen dit punt onder de aandacht te brengen van zijn gemachtigde of van de Belastingdienst. Aldus had hij door middel van een gecorrigeerde aangifte of een aanvulling op de aangifte kunnen voorkomen dat de aanslag tot een te laag bedrag werd vastgesteld.
4.7. Door zulks na te laten heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof dermate onacht-zaam gehandeld, dat geconcludeerd moet worden dat het aan zijn grove schuld is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld.
4.8. Gelet hierop, heeft de Inspecteur terecht een vergrijpboete opgelegd. Volgens het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 dient de Inspecteur bij een grove schuld een vergrijp-boete van 25 percent op te leggen. Het Hof acht een boete van 25 percent van de nagevorderde belasting te dezen passend en geboden.
4.9. Het hoger beroep is, gelet op het in onderdeel 4.7 overwogene, gedeeltelijk gegrond.
5. Slotsom
Bij de uitspraak van de Rechtbank is het beroep ten onrechte ongegrond verklaard. De uitspraak van de Inspecteur kan niet in stand blijven. De boete dient te worden verminderd tot € 16.942.
6. Kosten
De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op 2 maal € 322 maal 1 = € 644 aan kosten van door een derde be-roepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure voor de Rechtbank alsmede op 2 maal € 322 maal 1 = € 644 aan kosten van in hoger beroep beroepsmatig verleende rechtsbijstand en op € 10 voor de reis en verblijfkosten van belanghebbende in hoger beroep, derhalve in totaal op € 1.298.
7. Beslissing
Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
– vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
– vermindert de boete tot € 16.942;
– gelast de Staat aan belanghebbende het door hem gestorte griffierecht van € 106 ter zake van de procedure in hoger beroep en € 39 ter zake van de procedure bij de Rechtbank, derhalve in totaal € 145 te vergoeden, en
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 1.298, te vergoeden door de Staat.