Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbende is geboren in 1955. Hij is gehuwd met A en zij hebben samen een zoon.
2.2. Belanghebbende heeft verschillende functies bekleed binnen B. Eerst was hij Hoofd Technische Dienst en later directeur.
2.3. Binnen B heeft tot aan het aanstellen van een interim-directie in 2001 een managementteam gefungeerd bestaande uit belanghebbende als directeur, de adjunct-directeur en vier afdelingshoofden, waarvan C de functie Hoofd Technische Dienst bekleedde. D bekleedde de functie van Hoofd Projectbureau, direct ressorterend onder C. E was tot 1 januari 2001 als manager bijzondere projecten in dienst van B.
2.4. In overleg met de officier van justitie is in september 2001 besloten dat de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het ministerie van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een voorbereidend onderzoek zou instellen naar eventueel strafbaar frauduleus handelen en daarvoor verantwoordelijken bij B. Tegelijkertijd zou er door forensische accountants van F in opdracht van de interim-directie van B een intern accountantsonderzoek worden ingesteld. In een later stadium is ook de FIOD-ECD bij het onderzoek betrokken in verband met mogelijk door belanghebbende, E en D gepleegde belastingfraude.
2.5. Over de handelwijze van belanghebbende hebben verschillende leveranciers van B verklaringen afgelegd. G, directeur van G bv heeft verklaard:
“X zei recht voor zijn raap dat hij van mij 15.000 gulden wilde vangen. Nadat hij het geld van mij had gekregen, zouden de opdrachten definitief zijn. Ik heb dit bedrag contant opgenomen. Het geld heb ik aan X gegeven. Toen ik het geld gaf, ontving ik op hetzelfde moment de opdrachten.
In het najaar van 1995 is het nog een keer gebeurd. X liet mij toen een lijst zien met projecten voor het komende jaar. X gaf te kennen dat hij de opdrachten klaar zou maken, maar dat hij daarvoor 15.000 gulden wilde hebben. Ik heb toen met X afgesproken dat ik dit bedrag in vijf maandelijkse termijnen zou geven. Vervolgens heb ik gedurende vijf maanden vijfmaal drieduizend gulden aan X gegeven.”
2.6. Wijlen H, directeur van H bv, heeft verklaard:
“Op dit moment vroeg X mij nog niet om geld. Dit is later pas gekomen. Toen ik dit eenmaal had gedaan, bleek dat ik niet meer terug kon. Vanaf dit moment vroeg X met enige regelmaat om geld. Ik betaalde X om werk te houden bij B. (…) X gaf mij met name mondeling bedragen door van komende projecten. Ik noteerde deze bedragen dan in mijn agenda.”
2.7. I van Schildersbedrijf I bv heeft verklaard:
“Voor X is een keer zijn stacaravan geschilderd. De waarde van het werk ligt hoger dan het aan hem in rekening gebrachte bedrag. Verder is een keer de woning van X geschilderd. Ik voelde wel aan dat ik X geen hoge rekeningen moest sturen, omdat hij in de positie verkeerde om mij wel of geen opdrachten te gunnen.”
2.8. J, algemeen directeur van Installatiebedrijf K bv, heeft verklaard:
“Ik denk dat ik veel minder werk van B zou hebben gekregen als ik geen leuke dingen voor en met de heren X, E, C en D had gedaan.”
2.9. J heeft op 8 december 2005 tegenover de rechter-commissaris verklaard:
“X heeft mij nooit expliciet gevraagd om gratis dingen voor hem te doen. Hij kwam met een mooi verhaal en dat moest je dan zelf min of meer inkoppen. In zo'n gesprek begon ik dan ook niet over wat het zou moeten kosten. X heeft mijzelf wel eens om facturen gevraagd. Die facturen heeft hij gekregen, maar hij heeft daar nooit een cent van betaald. X vroeg mij om facturen voor de huur van de loods en voor het leveren en instaleren van installaties in die caravan. X gaf mij op welke bedragen op die facturen moesten staan. Hij vroeg mij om door te geven welke datum ik er op zou zetten want dan ging hij op die dag naar de bank om geld op te halen. Dat heeft hij mij zo verteld. Betaald heeft hij mij overigens niet.”
2.10. De voormalig directiesecretaresse van B, heeft op 12 oktober 2001 verklaard:
“X heeft een keer tegen mij gezegd dat als er ooit iets mocht gebeuren, men hem nooit iets zou kunnen maken. Ik weet niet meer in welk verband hij dat toen tegen mij heeft gezegd. Hij heeft in aanvulling daarop wel gezegd dat hij altijd zorgt dat hij rekeningen heeft. Ik ben er niet op ingegaan wat hij met die opmerkingen bedoelde, maar ik maakte eruit op dat hij op de één of andere manier wat ritselde, maar zich daartegen middels rekeningen indekte.”