4.1. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat voor dit geding als door belanghebbende gesteld en door de Ambtenaar niet weersproken moet worden aangemerkt, dat op de peildatum 1 januari 1999 het voortbestaan van alle reeds in 1983 vastgestelde gebreken vaststond. Voorts moet op grond van hetgeen de Hoge Raad in het arrest onder 3.2 heeft overwogen het er voor worden gehouden, dat de Ambtenaar tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat in voldoende mate rekening is gehouden met de door belangheb-bende gestelde gebreken.
4.2. De andersluidende lezing van het arrest door de gemachtigde van de Ambtenaar in haar op 3 december 2009 ingezonden pleitnota en zoals herhaald ter zitting van het Hof, worden door het Hof, als zijnde in strijd met de beslissing van de Hoge Raad, verworpen.
4.3. Ter zitting heeft de gemachtigde van de Ambtenaar verklaard dat de taxateur van de ge-meente geen inpandige opname van de woning van belanghebbende heeft verricht en dat daar ook nimmer door de Ambtenaar om is verzocht. De gemachtigde blijft van mening dat, gelet op de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten en de waardestijgingen op de woningmarkt, de waarde van het object, ook met aanwezige gebreken, bij de beschikking niet te hoog is vastge-steld. De gemachtigde heeft ter zitting evenwel verklaard dat de Ambtenaar de waarde naar aan-leiding van de uitspraak van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch reeds bij beschikking heeft ver-minderd tot € 240.500 en dat deze waarde mitsdien het nadere standpunt van de Ambtenaar ver-tegenwoordigt.
4.4. In zijn taxatierapport komt de taxateur van de Ambtenaar tot de slotsom dat de waarde van het object € 251.848 bedraagt. Gelet op de daarbij door de taxateur opgenomen beschrijving van de onderhoudstoestand van de woning van belanghebbende, zoals weergegeven in de feiten onder 2.3, heeft die taxateur kennelijk geen rekening gehouden met de gebreken die de woning van belanghebbende vanaf de aanvang heeft gekend. De door de taxateur van de Ambtenaar bepaalde waarde van € 251.848 komt nagenoeg overeen met de waarde van € 253.025 zoals deze door de taxateur van belanghebbende in zijn onder 2.8 weergegeven rapport is bepaald voor het geval de woning van belanghebbende niet de gestelde gebreken zou hebben. Gelet op beide rapporten neemt het Hof als uitgangspunt dat de waarde per 1 januari 1999 van het object van belangheb-bende, zonder de gestelde gebreken aan de woning, een bedrag zou hebben belopen van iets meer dan € 250.000.
4.5. Vervolgens stelt het Hof vast dat de door belanghebbende ingeschakelde taxateur zich in diens rapport wel heeft uitgelaten over de aan de woning klevende gebreken. In verband daarmee past hij een aftrek toe van 25 percent van de waarde van € 253.025 zonder gebreken en komt hij tot en waarde van (afgerond) € 190.000. Het Hof merkt evenwel op, dat uit het rapport van de taxateur van belanghebbende niet blijkt dat deze taxateur bij de bepaling van de omvang van de waardevermindering vanwege de gebreken de facto zelf een inventarisatie van die gebreken heeft gemaakt. Ook een berekening van de kosten van herstel van de belangrijkste gebreken ontbreekt. De taxateur verwijst voor de gebreken aan de woning in zijn rapport enkel naar het rapport van de destijds in 1983 ingeschakelde deskundigen.
4.6. Het voorgaande leidt het Hof tot de volgende conclusies: (1) voor dit geding staat vast dat ook op de peildatum 1 januari 1999 de woning van belanghebbende ernstige bouwkundige gebre-ken kende; (2) de Ambtenaar heeft bij het vaststellen van de waarde met die gebreken in onvol-doende mate rekening gehouden; (3) belanghebbende heeft met het rapport van de door haar in-geschakelde taxateur ook niet voldoende bewijs geleverd van de waardedrukkende invloed van de gebreken op de peildatum.
4.7. Het Hof ziet zich genoodzaakt de waarde van het object per 1 januari 1999 in goede justitie vast te stellen. Het Hof houdt daarbij rekening met de gebreken zoals deze blijken uit het tot de stukken van het geding behorende in 1983 opgemaakte rapport van de toenmalig ingeschakelde deskundigen. Het Hof merkt daarbij op, dat de in het rapport van 1983 opgesomde tekortkomin-gen voor een niet onbelangrijk deel bestaan uit niet conform het bestek of afspraken met de aan-nemer uitgevoerde werkzaamheden, zoals bij voorbeeld ander gebruikt materiaal dan afgesproken of enkel glas in plaats van dubbel glas. Alles afwegende stelt het Hof de waarde per 1 januari 1999 in goede justitie vast op € 220.000.
Slotsom
De uitspraak op bezwaar van de Ambtenaar kan niet in stand blijven.
5. Kosten
De proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten be-stuursrecht te berekenen op € 322 (1 punt voor de conclusie na verwijzing) aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en € 372,47 in verband met de kosten van het door belanghebbende overlegde taxatierapport, derhalve in totaal € 694,47.
6. Beslissing
Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de Ambtenaar;
– vermindert de bij beschikking vastgestelde waarde tot € 220.000, en
– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 694,47.