4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het door belanghebbende met de verkoop van het perceel behaalde voordeel een belastbare arbeidsinkomst vormt als bedoeld in artikel 3.90 in verbinding met artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001).
4.2. Ingevolge laatstgenoemde bepaling wordt onder werkzaamheid mede verstaan: het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate door de belastingplichtige zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen aan een zaak, of het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis.
4.3. Als uitgangspunt geldt - evenals onder de werking van de voorheen geldende regeling in de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (artikel 22, eerste lid, aanhef en onderdeel b) - dat een door een particulier met een onroerendezaaktransactie behaald voordeel niet zonder meer tot belastbare arbeidsinkomsten leidt. Van belastbare arbeidsinkomsten is wel sprake indien werkzaamheden worden verricht die naar hun aard en omvang onmiskenbaar zijn gericht op het behalen van - redelijkerwijs te verwachten - voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan. Eveneens is sprake van belastbare arbeidsinkomsten indien bijzondere kennis er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat de belastingplichtige met die transactie voordeel heeft kunnen behalen (vgl. HR 9 oktober 2009, nr. 43035, LJN: BI0481). Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, brengt de enkele omstandigheid dat een belastingplichtige het voornemen heeft - naast eventuele waardestijgingen - rendement uit een perceel te halen door via de bouw en verhuur van een kantoorpand huurpenningen te incasseren, niet reeds mee dat sprake is van een werkzaamheid in de zin van de bepalingen in afdeling 3.4 van de Wet IB 2001 tot het vermogen waarvan het perceel vanaf de aanschaf moet worden gerekend.
4.4. De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende en A vanaf het tijdstip van de aankoop van het perceel actief zijn geweest met de ontwikkeling ervan. Voorts heeft zij gesteld dat de specifieke kennis van belanghebbende als makelaar en van A als architect zijn benut bij het realiseren van het onderhavige voordeel. Daarom vormt, aldus de Inspecteur, het door belanghebbende behaalde voordeel van € 67.461 een belastbare arbeidsinkomst.
4.5. Belanghebbende heeft een en ander gemotiveerd weersproken. Op vragen van het Hof welke werkzaamheden door belanghebbende en A zijn verricht die naar hun aard en omvang onmiskenbaar gericht zijn geweest op het behalen van - redelijkerwijs te verwachten - voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan, heeft de Inspecteur slechts kunnen wijzen op de tekening die door A is gemaakt ten behoeve van het belastingadvies- en accountantskantoor. Voorts heeft de Inspecteur op de vraag van het Hof welke bijzondere kennis van belanghebbende en A er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat zij het onderhavige voordeel hebben kunnen behalen, slechts aangevoerd dat een makelaar en een architect een informatievoorsprong hebben op de markt van onroerende zaken.
4.6. Gelet op hetgeen hiervóór in rechtsoverweging 4.5 is vermeld, moet naar het oordeel van het Hof worden geconcludeerd dat de Inspecteur - op wie te dezen de bewijslast rust - niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat belanghebbende en A werkzaamheden hebben verricht die naar hun aard en omvang onmiskenbaar gericht zijn geweest op het behalen van - redelijkerwijs te verwachten - voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan. Het ontwerpen van een tekening, waarvan niet aannemelijk is geworden dat die enig verband houdt met de gebleken waardeontwikkeling van het perceel, vormt niet zo’n werkzaamheid. Voorts is de Inspecteur niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat bijzondere kennis van belanghebbende en A er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen dat het onderhavige voordeel is behaald. Het louter wijzen op de bijzondere positie van een makelaar en van een architect is daartoe niet voldoende. Mitsdien moet worden geconcludeerd dat - anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld - hier geen sprake is van belastbare arbeidsinkomsten. Hetgeen de Inspecteur overigens nog heeft aangevoerd, doet aan deze conclusie niet af.
4.7. In zoverre door de Inspecteur is gesteld dat zich hier de situatie voordoet dat de aankoop van het perceel is geschied met het oogmerk om door wederverkoop een voordeel te behalen en dat voordeel bij de aankoop redelijkerwijs voorzienbaar was (vgl. onder meer Hoge Raad 24 september 1980, nr. 19758, BNB 1981/2, Hoge Raad 22 september 1982, nr. 21152, BNB 1982/324 en Hoge Raad 9 augustus 1996, nr. 31081, BNB 1996/333), faalt die stelling, gelet op hetgeen hiervóór in de onderdelen 2.3 en 2.4 is vastgesteld.
4.8. De Inspecteur heeft subsidiair gesteld dat het perceel ten onrechte door belanghebbende niet tot de bezittingen van box 3 is gerekend. Volgens de Inspecteur dient het belastbare inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende met een bedrag van € 2.609 hoger te worden vastgesteld dan bij de vaststelling van de primitieve aanslag is geschied (de waarde is op waardepeildatum 1 januari 2003 € 130.461 (de helft van € 260.923) en op waardepeildatum 31 december 2003 nihil, de gemiddelde rendementsgrondslag is derhalve € 65.230. Bij een forfaitair rendement van vier percent komt het voordeel uit sparen en beleggen daarmee op € 2.609). Belanghebbende heeft zich hiermee verenigd.
4.9. De Inspecteur heeft voorts – subsidiair – het standpunt ingenomen dat het aan grove schuld van belanghebbende te wijten is geweest dat de primitieve aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld doordat het forfaitaire rendement op het perceel niet in de aangifte is verantwoord. Een vergrijpboete van 25 percent van de verschuldigde belasting, te weten € 195 (€ 2.609 * 30 percent is € 782 * 25 percent is € 195), is volgens de Inspecteur passend en geboden.
4.10. In aanmerking genomen dat het Hof, gelet op de door de Rechtbank genoemde brief van 12 maart 2007, met de Rechtbank aannemelijk acht dat (de echtgenote van) belanghebbende de belastingadviseur die de aangifte van belanghebbende heeft verzorgd niet heeft geïnformeerd over het bezit van het onderhavige perceel en belanghebbende, naar hij ter zitting desgevraagd heeft verklaard, zijn aangifte noch de primitieve aanslag heeft gecontroleerd, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan zijn grove schuld te wijten is geweest dat de primitieve aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Met de Inspecteur acht het Hof te dezen een boete van 25 percent, ofwel € 195, passend en geboden.
4.11. Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond.