ECLI:NL:GHARN:2010:BL7203

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00262
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzuimboete inzake motorrijtuigenbelasting door het Gerechtshof Arnhem

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 23 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzuimboete die was opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie aan belanghebbende, X te Z. De verzuimboete was oorspronkelijk vastgesteld op € 488, maar de Rechtbank Arnhem had deze verlaagd tot € 122, omdat zij oordeelde dat belanghebbende te goeder trouw was bij de aanschaf van de auto en het verzuim licht was. De Inspecteur was het niet eens met deze beslissing en stelde dat op basis van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB) een verzuimboete van 100 procent passend was.

Het Hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de bestuursrechter in belastingzaken niet gebonden is aan beleidsregels van bestuursorganen, zoals het BBBB. Dit betekent dat de rechter bij de beoordeling van de boete rekening kan houden met verschillende omstandigheden, ook als deze niet expliciet in de beleidsregel zijn genoemd. Het Hof heeft de afweging van de Rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de verzuimboete terecht was gematigd tot € 122.

Daarnaast heeft het Hof de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644 en bepaald dat er griffierecht van € 447 zal worden geheven zodra de uitspraak onherroepelijk is. De uitspraak is openbaar gedaan en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
Tweede meervoudige belastingkamer
nummer 09/00262
datum uitspraak: 23 februari 2010
appellant : de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie (hierna: de Inspecteur)
verweerder in hoger beroep : X te Z (hierna: belanghebbende)
uitspraak in eerste aanleg : van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 23 juni 2009, nummer AWB 08/5910
betreft : boetebeschikking inzake de motorrijtuigenbelasting
nummer : 1115.43.988.Y.7.90001
onderzoek ter zitting : op 10 februari 2010 te Arnhem
waarbij verschenen : A namens belanghebbende en B namens de Inspecteur
gronden:
1. De rechtsstrijd van partijen in hoger beroep heeft alleen betrekking op de onderhavige verzuimboete.
2. Deze verzuimboete is door de Inspecteur opgelegd tot een bedrag van € 488. De Rechtbank heeft de verzuimboete evenwel verminderd tot € 122. Redengevend voor die matiging heeft de Rechtbank geacht dat belanghebbende te goeder trouw was bij de aanschaf van de auto, hij de laadruimte direct na de constatering, door het verplaatsen van de achterbank en het tussenschot, in overeenstemming heeft gebracht met de eisen die de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) daaraan stelt en dat - naar het oordeel van de Rechtbank - sprake is van een licht verzuim.
3. Belanghebbende kan zich vinden in de beslissing van de Rechtbank. De Inspecteur niet. Hij is van mening, kort gezegd, dat op grond van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB) in gevallen als het onderhavige een verzuimboete van 100 percent passend en geboden is.
4. Oplegging van een verzuimboete als hier aan de orde vindt haar grond in de artikelen 33 en 37 van de Wet in verbinding met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
5. Laatstgenoemd artikel bepaalt dat – voor zover hier van belang – indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet of gedeeltelijk niet heeft betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van ten hoogste € 4.537 kan opleggen.
6. Het gaat in artikel 67c AWR om een discretionaire bevoegdheid van de inspecteur. De inspecteur moet deze bevoegdheid op een zodanige wijze uitoefenen dat hij de boete afstemt op de ernst van de gedraging waarvoor zij is opgelegd en het verwijt dat de overtreder ter zake kan worden gemaakt. Daarbij dient de inspecteur rekening te houden met de omstandigheden waaronder de gedraging is begaan (vgl. thans artikel 5:46, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht; HR 22 januari 2010, nr. 08/03467, LJN: BL0087).
7. Een inspecteur is voorts gehouden overeenkomstig een door het bestuursorgaan vastgestelde beleidsregel te handelen. Dit vloeit niet alleen voort uit de wet (vgl. artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht) maar ook uit de werking van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een belastingplichtige mag erop vertrouwen dat het bestuursorgaan zich houdt aan de door hem vastgestelde beleidsregels.
8. In dit geval dient de Inspecteur derhalve een juiste uitvoering te geven aan het BBBB.
9. De bestuursrechter in belastingzaken is echter niet gebonden aan een beleidsregel van een bestuursorgaan (in casu het BBBB). In het kader van zijn taak om tot een passende straftoemeting te komen - de beoordeling van de vraag of de boete in overeenstemming is met de ernst van de gedraging waarvoor zij is opgelegd en het verwijt dat de overtreder ter zake kan worden gemaakt - kan de rechter verschillende, ook niet in het BBBB genoemde, omstandigheden laten meewegen.
10. De Rechtbank heeft zulks kennelijk gedaan. Het oordeel van de Rechtbank dat sprake is van een licht verzuim moet in dit kader – het kader van de straftoemeting – worden geplaatst. De omstandigheid dat in het BBBB geen onderscheid wordt gemaakt tussen lichte en zware verzuimen, doet – gelet op het hiervóór onder 9 overwogene – hieraan niet af.
11. Het Hof kan zich vinden in de afweging die de Rechtbank te dezen heeft gemaakt. Mitsdien verenigt het Hof zich met de beslissing van de Rechtbank om de verzuimboete te matigen tot € 122 en met de door haar daartoe gebezigde gronden. Het Hof maakt die beslissing en gronden tot de zijne.
slotsom:
Het hoger beroep is ongegrond.
kosten:
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 644 ter zake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Beslissing:
Het Gerechtshof
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644, en
- bepaalt dat van de Staat op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 447.
Aldus gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. C.M. Ettema, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Luggenhorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2010.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Luggenhorst) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
– bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
– het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.