ECLI:NL:GHARN:2010:BN4330

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21/001282-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte wegens schorsing rijbewijs zonder kennisgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 18 augustus 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Utrecht. De verdachte was beschuldigd van het besturen van een motorrijtuig terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst, in strijd met artikel 9 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van deze beschuldiging.

De achtergrond van de zaak betreft de schorsing van het rijbewijs van de verdachte, waarvan de kennisgeving zowel per aangetekende als per gewone brief naar het GBA-adres van de verdachte is verzonden. De aangetekende brief is retour gekomen met de mededeling 'niet afgehaald', terwijl de gewone brief niet retour is gekomen. Het hof oordeelt dat uit het enkele feit dat de gewone brief niet retour is gekomen, niet kan worden afgeleid dat de verdachte op de hoogte was van de schorsing van zijn rijbewijs.

Het hof benadrukt dat de verdachte niet kan worden verweten dat hij niet op de hoogte was van de schorsing, aangezien er geen bewijs is dat hij daadwerkelijk kennis had genomen van de aangetekende brief. De Hoge Raad had eerder de zaak terugverwezen naar het hof om opnieuw te oordelen over de bewijsvoering. Na heroverweging van de zaak heeft het hof besloten het vonnis van de eerste aanleg te vernietigen en de verdachte vrij te spreken, omdat niet bewezen kon worden dat hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs geschorst was.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001282-10
Uitspraak d.d.: 18 augustus 2010
VERSTEK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 25 mei 2007 in de strafzaak tegen
[Verdachte]
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte bij vonnis van 25 mei 2007 door de politierechter in de rechtbank te Utrecht veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren en een geldboete van € 340,-.
Dit gerechtshof heeft in hoger beroep bij arrest van 10 december 2007 -met vernietiging van bovengenoemd vonnis- de verdachte eveneens veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 30 uren en een geldboete van € 340,-.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 9 maart 2010 voormeld arrest vernietigd en de zaak naar dit hof teruggewezen, teneinde de zaak op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is -na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad- gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 augustus 2010 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. De advocaat-generaal acht het tenlastegelegde feit wettig en overtuigende bewezen en vordert een werkstraf voor de duur van 30 uren en een geldboete van € 340,-.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 november 2006 te Utrecht terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131 derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een weg, de Voorstraat een motorrijtuig, (bestelauto) van de categorie of categorieën, waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het besluit tot schorsing van de geldigheid van het rijbewijs van verdachte is zowel per aangetekende als per gewone brief verzonden naar verdachtes GBA-adres. De aangetekende brief is retour gekomen met de mededeling “niet afgehaald”. De gewone brief is niet retour gekomen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte tot het moment van aanhouding bekend was met het besluit tot schorsing.
De vraag die het hof moet beantwoorden is of bewezen kan worden dat verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs geschorst was. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Overtreding van artikel 9 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 levert een misdrijf op waardoor aan het bestanddeel “redelijkerwijs moeten weten” zwaardere eisen worden gesteld dan een enkele verwijtbaarheid. Uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot schorsing van de verdachte per gewone brief aan diens GBA-adres is verzonden en niet retour is gekomen, kan niet worden afgeleid dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst. Voorts brengt de omstandigheid dat verdachte kennis had kunnen nemen van de aangetekende brief maar dat niet heeft gedaan, niet mee dat zulks voor risico van de verdachte dient te komen en aldus bewezen kan worden dat verdachte redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst.
BESLISSING (bij verstek)
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr E.H. Schulten, voorzitter,
mr H.W. Koksma en mr P.H.A.J. Cremers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr W.B. Kok, griffier,
en op 18 augustus 2010 ter openbare terechtzitting uitgesproken.