ECLI:NL:GHARN:2010:BN6943

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
24 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.007.513
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van echtscheidingsconvenant en waarderingen getuigenverklaringen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 24 februari 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een echtscheidingsconvenant. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, stelde dat zij onder druk was gezet door de man, verweerder in hoger beroep, om het convenant te ondertekenen. Het hof heeft getuigenverklaringen van beide partijen en derden beoordeeld, waarbij de vrouw verklaarde dat de man haar bedreigde en onder druk zette. De getuigen [A.] en [B.] bevestigden haar verklaringen, terwijl de man ontkende druk uit te oefenen. Het hof concludeerde dat de vrouw voldoende bewijs had geleverd dat zij zich gedwongen voelde om het convenant te ondertekenen. De man had de vrouw ook na het tekenen van het convenant lastiggevallen, wat bijdroeg aan de druk die zij voelde. Het hof oordeelde dat de vrouw het convenant terecht had vernietigd en vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank Arnhem. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten droeg. De beslissing benadrukt de rol van getuigenverklaringen en de beoordeling van druk en bedreiging in het civiele recht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer 200.007.513
(zaaknummer rechtbank: 166151 / FA RK 08-10335)
beschikking van de familiekamer van 24 augustus 2010
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen "de vrouw",
advocaat: mr. A.H.J. Raaijmakers te Culemborg,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, verder te noemen "de man",
advocaat: mr. A.G. Ouwejan te Breukelen.
1. De voortzetting van het geding in hoger beroep
1.1 Na de tussenbeschikking van dit hof van 21 april 2009 hebben op 1 juli 2009, op 16 september 2009 en op 17 februari 2010 getuigenverhoren plaatsgevonden. De daarvan opgemaakte processen-verbaal bevinden zich bij de stukken.
1.2 Beide partijen hebben zich schriftelijk over de getuigenverklaringen uitgelaten. De man heeft conform de afspraak tussen partijen het strafvonnis van 15 januari 2010 aan zijn memorie gehecht.
2. De motivering van de beslissing
2.1 Het hof volhardt bij de inhoud van de vermelde tussenbeschikking.
2.2 Bij die tussenbeschikking van dit hof is de vrouw toegelaten tot het leveren van bewijs door getuigen van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de man de vrouw op dusdanige wijze heeft bedreigd dat zij zich gedwongen voelde het echtscheidingsconvenant te ondertekenen.
2.3 De vrouw heeft als getuigen doen horen [A.], haar vriend, [B.], een gemeenschappelijke vriendin van partijen, en zichzelf. In het tegenverhoor heeft de man als getuigen doen horen mr. [C.], de advocaat van partijen ten tijde van het opstellen van het litigieuze convenant, en zichzelf. Het hof verwijst uitdrukkelijk naar de inhoud van de diverse getuigenverklaringen, zoals vastgelegd in de van die verhoren opgemaakte processen-verbaal.
2.4 Voorts beschikt het hof, naast de stukken die voorafgaande aan de vermelde tussenbeschikking in het geding zijn gebracht, over de door de man op 14 april 2008 bij de politie afgelegde verklaring, de bij de brief van mr. Ouwejan van 15 oktober 2009 in het geding gebrachte, ten overstaan van de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Arnhem afgelegde verklaringen van [D.], [E.], [F.], [A.], [G.], [H.] en de vrouw, alsmede de bij die rechter-commissaris afgelegde verklaring van [I.]. Al deze verklaringen zijn gehecht aan het proces-verbaal van getuigenverhoor bij dit hof van 17 februari 2010.
2.5 Het hof zal de verklaringen van de getuigen in vijf tijdfasen bespreken: a) de periode tussen het gebeuren in [plaatsnaam] tot de nacht van 25 op 26 januari 2008, b) het gebeuren in de vermelde nacht, c) het gebeuren op 27 januari 2008, d) het gebeuren op de dagen daarna tot het ondertekenen van het convenant op 1 februari 2008, en e) de periode na het tekenen van dat convenant.
a. Periode tussen [plaatsnaam] en de nacht van 25 op 26 januari 2008
2.6 De vrouw heeft als getuige verklaard, kort en zakelijk weergegeven, dat de man daags na het gebeuren in [plaatsnaam] al bij de advocaat was om de echtscheiding geregeld te krijgen, dat zij zich daardoor overrompeld voelde en het niet goed kon bevatten, dat zij diezelfde dag op straat is gezet, dat zij die week niet heeft kunnen werken, dat zij gedurende twee weken voor het tekenen van het convenant bijna dagelijks met de man contact had en dat die contacten niet plezierig waren, dat zij het niet eens was met de inhoud van het concept-convenant, dat de man haar uitschold en onder druk zette, dat zij en de man weer ontzettende ruzie kregen nadat haar was gebleken dat de man hun gezamenlijke spaarrekening had leeggehaald, dat de man haar weer wilde meenemen naar de advocaat in verband met het convenant, dat de man hoewel de vrouw het er niet mee eens was dat toch geregeld wilde hebben, dat zij in het bijzijn van [B.] tegen de man heeft gezegd dat zij niet meewilde naar de advocaat, dat [B.] de man daarop heeft aangesproken, dat de man toen heel agressief in zijn praten was en dat zij toen is meegegaan. In zijn verklaring als getuige heeft [A.] deze verklaring van de vrouw grotendeels bevestigd. Cruciaal daarin is dat ook [A.] als getuige heeft verklaard dat de vrouw door de man erg onder druk werd gezet, dat de man weet dat de vrouw een vrouw is die je niet onder druk moet zetten en dat de vrouw dan overstuur raakt. Ook [B.] heeft als getuige de vermelde verklaring van de vrouw grotendeels bevestigd en met name ook wat betreft het gebeuren bij [B.] thuis op 24 januari 2008, waar volgens deze getuige de vrouw helemaal over haar toeren was en huilde, en dat de man de vrouw toen heeft gedwongen mee te gaan naar de advocaat. Volgens getuige [B.] kwam de vrouw later huilend thuis en heeft de rest van de week niet meer kunnen werken.
2.7 Mr. [C.] heeft als getuige onder meer verklaard dat de vrouw tijdens het eerste gesprek op zijn kantoor interactief was en in het tweede gesprek beduidend minder spraakzaam, dat de vrouw toen heel kort zei: “oké, ik teken”, dat de vrouw toen emotioneler was (dan in het eerste gesprek, toevoeging hof), dat hij na het ondertekenen nog tegen de vrouw heeft gezegd: “dat ging volgens mij niet van harte”, alsmede dat hij niet de indruk had dat de vrouw op zijn kantoor iets tegen haar wil deed. De man heeft als getuige bij dit hof onder meer verklaard dat partijen het met alles eens waren wat zij samen hadden opgesteld (doelende op het convenant, toevoeging hof), alsmede dat hij richting de vrouw geen druk heeft uitgeoefend, alsmede dat het enige wat hij wilde was dat alles vlot geregeld was, zodat ook de man een nieuw leven kon starten. De verklaringen van de andere getuigen (in de strafzaak) geven voor de hier besproken periode geen relevante informatie.
2.8 Op grond van de voormelde getuigenverklaringen in onderling verband en samenhang bezien is het hof van oordeel dat bewezen is dat de vrouw in de hier besproken periode kort gezegd overstuur was en door de man onder druk is gezet om het convenant te ondertekenen.
b. Het gebeuren in de nacht van 25 op 26 januari 2008
2.9 [A.] heeft als getuige bij dit hof verklaard dat de man hem in de nacht van 25 op 26 januari 2008 rond kwart over 12 die nacht bij de woning van [A.] heeft bedreigd met de woorden: “vuile hufter, ik maak je dood”, dat de man hard en agressief bleef roepen, dat hij 10 minuten later zag dat de man met een groot voorwerp voor zijn rode bus stond en dat [A.] begreep dat de man aanstalten maakte om die bus te beschadigen, dat [A.] toen de deur heeft opengedaan omdat hij met de man wilde praten, dat de man toen met grote stappen op [A.] afkwam, waarna [A.] de deur snel dicht deed, dat de man toen twee keer tegen de deur heeft getrapt, dat de man toen voor de deur woorden van de vermelde zelfde strekking bleef roepen, alsmede dat de man, nadat [A.] had teruggeroepen de politie te zullen bellen, is weggegaan. Bij de rechter-commissaris in strafzaken heeft [A.] als getuige een soortgelijke verklaring afgelegd. De vrouw heeft als getuige bij dit hof op dit onderwerp verklaard dat [A.] haar op zaterdagochtend 26 januari 2008 kwam afhalen bij [B.] (bij wie de vrouw toen verbleef, toevoeging hof), dat [A.] haar toen verteld heeft van het gebeuren de nacht ervoor, dat de man bij [A.] voor de deur had gestaan met een hamer of een bijl en in het bijzijn van het dochtertje van [A.] geschreeuwd had “Hufter, ik maak je dood”. Ook getuige [B.] bevestigde bij dit hof de verklaring van [A.] in die zin dat deze getuige heeft verklaard dat [A.] met zijn dochter in de ochtend van 26 januari 2008 bij haar en de vrouw kwamen, dat [A.] en zijn dochter toen vertelden dat de man de afgelopen nacht rond het huis had lopen schreeuwen en had gezegd: ik maak je dood hufter, dat de man tegen de voordeur had getrapt en [A.] had bedreigd met een voorwerp, alsmede dat zij weet dat [A.] daarvan aangifte heeft gedaan bij de politie. Ten slotte heeft [I.], een overbuurman van [A.], als getuige in de strafzaak ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij televisie zat te kijken toen hij wat hoorde, dat hij nieuwsgierig was en daarom is gaan kijken, dat hij een man naar de brievenbus heeft zien lopen en die man heeft horen roepen: “ik maak je dood, ik maak je dood”, dat hij die man dat heeft horen zeggen toen hij op de eerste verdieping van zijn woning stond, op een afstand van de lengte van drie auto’s, dat die man zo hard schreeuwde dat je dat een straat verderop nog kon horen, dat een achterbuurvrouw van hem nog aan hem had gevraagd of die herrie bij hem ([I.]) vandaan kwam, alsmede dat hij op de dag na het tumult naar [A.] is gelopen om te vragen wie de persoon was die de avond ervoor voor tumult had gezorgd en dat [A.] toen zei: “dat is de ex van mijn vriendin”.
2.10 De man daarentegen heeft als getuige bij dit hof en in zijn verklaring op 14 april 2008 afgelegd bij de politie ontkend dat hij in de nacht van 25 op 26 januari 2008 bij de deur van [A.] heeft staan dreigen met een hamer of een mes, alsmede dat hij die nacht bij zijn broer in Amsterdam was en daar ook is blijven slapen. Deze lezing van de man is bevestigd door de getuigen [E.], de broer van de man, [F.], de schoonzus van de man, en [D.], een buurvrouw van [F.], in hun verklaringen afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris in de strafzaak.
2.11 Het hof verwerpt de stelling van de man, in zijn memorie na enquête onder 19, 21 en 22, dat, nu de man onherroepelijk strafrechtelijk is vrijgesproken van de hem ten laste gelegde bedreiging, het (ook) een later oordelende rechter in principe niet vrijstaat om de juistheid van die vrijspraak openlijk in twijfel te trekken. De man miskent in deze stelling dat dit hof in deze civiele procedure de in het kader van de bewijsopdracht aan de vrouw afgelegde getuigenverklaringen zelfstandig in deze procedure heeft te beoordelen, alsmede dat het hof met de bewijswaardering in deze civiele zaak geen enkel oordeel geeft, en zelfs niet zou kunnen geven, over de vermelde uitkomst in de strafzaak van de man.
2.12 De in rov. 2.9 en 2.10 vermelde getuigenverklaringen aan de zijde van de vrouw en die aan de zijde van de man op dit onderwerp sluiten elkaar geheel uit. Bij de bewijswaardering komt het dan vooral aan op de vraag welke getuigenverklaringen in het licht van de overige gebleken feiten en omstandigheden het meest aannemelijk worden bevonden. Bij de bewijswaardering in dat licht hecht het hof mede betekenis aan het gegeven dat [A.] op 10 maart 2008 aangifte heeft gedaan. Het ligt niet voor de hand dat [A.] als oud-rechercheur bij de politie een valse aangifte doet. Bovendien hecht het hof bij de bewijswaardering op dit punt betekenis aan het bewezen gebeuren vóór (zie rov. 2.8) en na (zie rov. 2.14-2.16) de nacht van 25 op 26 januari 2008, in welk beeld de versie van de getuigenverklaringen aan de zijde van de vrouw in termen van aannemelijkheid ‘past’. Ten slotte hecht het hof bij de bewijswaardering op dit punt extra betekenis aan de vermelde verklaring van de getuige [I.], die immers als geheel objectieve getuige is aan te merken.
2.13 In het licht van al deze feiten en omstandigheden is het hof per saldo op dit punt van oordeel dat de vrouw het door haar gestelde in zodanige mate heeft aannemelijk gemaakt dat op zijn minst genomen het ernstige vermoeden bestaat dat de man in de nacht van 25 op 26 januari 2008 [A.] heeft bedreigd.
c. Het gebeuren op 27 januari 2008
2.14 [A.] heeft als getuige bij dit hof verklaard dat de vrouw op 27 januari 2008 bij hem was, dat de vrouw door haar schoondochter werd gebeld die had gezegd dat de man daar was en dat de man wilde weten of de vrouw het convenant zou tekenen, dat de vrouw toen antwoordde dat zij (het) met een aantal dingen in het convenant niet eens was en dat zij dat veranderd wilde zien, dat [A.] toen op de achtergrond heeft gehoord dat de man zei: “dan kom ik nu naar jullie toe en maak ik jullie allebei dood’, dat [A.] en de vrouw daarop in de auto zijn gestapt en zijn weggegaan, dat de vrouw vanuit de auto uren lang met de man heeft gebeld, dat de man maar bleef zeggen dat de vrouw het convenant moest tekenen, dat de vrouw zei dat zij het daar niet mee eens was, dat de man maar bleef dreigen dat hij zowel [A.] als de vrouw en zichzelf wat zou aandoen, dat [A.] ook zelf de man nog aan de telefoon had en de man [A.] bleef uitdagen dat hij, [A.], ergens naar toe moest komen om met hem (de man) te knokken, dat hij aan de vrouw merkte dat zij heel erg overstuur raakte en niet meer de vrouw was die hij kende, dat hij toen de vrouw door de telefoon heeft horen zeggen tegen de man dat als de man haar en [A.] verder met rust zou laten, zij het convenant zou tekenen, dat de man daarmee gerust was gesteld, dat hij en de vrouw na uren rondrijden weer naar huis durfden te gaan, alsmede dat dit rondrijden op zondagavond 27 januari (2008) was. Getuige [B.] heeft verklaard dat de vrouw haar op 29 januari 2008 vertelde dat de man haar en [A.] op zondagavond 27 januari 2008 met de dood had bedreigd, dat de vrouw en [A.] waren gevlucht omdat de man naar hen onderweg was, dat aanleiding was geweest een telefoongesprek tussen de man en de vrouw waarin de vrouw had aangegeven het niet eens te zijn met het convenant, dat als de vrouw niet akkoord zou gaan de man haar wat zou aandoen. De vrouw heeft als getuige verklaard dat haar schoondochter haar op 27 januari 2008 belde omdat de man had gevraagd of de vrouw contact met hem wilde opnemen, dat zij de man toen heeft gebeld, dat het een heel naar en moeilijk gesprek was, dat de man helemaal door het lint ging omdat de vrouw zei: ‘Ik teken dit niet”, dat de man toen woorden zei in de trant van: “Ik kom er nu aan, ik maak jullie dood”, dat zij en [A.] toen, mede in verband met het gebeuren in de nacht van vrijdag op zaterdag, besloten om weg te gaan, dat zij vanuit de auto diverse telefoongesprekken met de man heeft gehad, dat dit in totaal wel anderhalf uur heeft geduurd, dat de man verbaal weer agressief was, dat de vrouw uiteindelijk heeft gezegd dat als de man haar en [A.] niet meer zou lastig vallen, zij zou tekenen, dat de man die belofte op dat moment ook deed, alsmede dat zij en [A.] toen terug naar huis zijn gegaan, omdat zij toen dachten dat het wel weer rustig zou zijn.
2.15 De man heeft als getuige bij dit hof zijn op 14 april 2008 bij de politie afgelegde verklaring bevestigd, en daarin heeft de man op dit onderwerp verklaard dat het klopt dat hij op zondag 27 januari een naar telefoongesprek met de vrouw heeft gehad, dat hij niet meer weet wat er allemaal over en weer is gezegd, alsmede dat hij tegen [A.] door de telefoon heeft gezegd dat hij hem uitnodigde voor een Spartaans gevecht aan de Lek.
2.16 Met de bovenvermelde getuigenverklaringen is bewezen dat de man de vrouw (en [A.]) op 27 januari 2008 heeft bedreigd.
d. De periode van 28 januari tot het tekenen van het convenant op 1 februari 2008
2.17 De vrouw heeft als getuige bij dit hof verklaard dat de man haar op 28 januari 2008 weer belde en vroeg of de vrouw zou tekenen, waarop de vrouw zei dat als de man zich aan zijn belofte zou houden zij dat zou doen, alsmede dat de man toen nog gezegd heeft dat als de vrouw niet zou tekenen de man haar zou blijven lastig vallen, ook op haar werk. [A.] heeft als getuige verklaard dat de man in de tussenliggende dagen (dat moet blijkens de verklaring van die getuige zijn geweest tussen 27 januari 2008 en het tekenen van het convenant op 1 februari 2008, toevoeging hof) bij [B.] bleef komen om de vrouw verder onder druk te zetten om het convenant te tekenen, alsmede dat de man woorden had gebruikt als ‘ik blijf je lastig vallen, maar ook op je werk, ik geef je geen seconde rust meer’. Getuige [B.] heeft bij dit hof haar op schrift gestelde verklaring (ook) op dit punt bevestigd, waar zij heeft verklaard dat de vrouw haar verteld heeft dat de vrouw op 28 januari 2008 door de man was gebeld en dat de man zei: ‘Jij tekent dit convenant, anders blijf ik je lastig vallen, ook op je werk’. De man heeft als getuige bij dit hof verklaard dat de verklaringen van [A.] en de vrouw (ook) op dit punt niet waar zijn.
2.18 De getuigen [A.] en [B.] alsook de vrouw verklaren elk voor zich en elkaars verklaringen bevestigend dat de vrouw het convenant heeft getekend doordat de man haar onder druk bleef zetten en doordat de vrouw bang was voor de man en ook bang dat de man [A.] wat zou aan doen. De man heeft dit ontkend.
2.19 Het hof acht bewezen dat de man de vrouw ook op de vermelde dagen voor het tekenen van het convenant op 1 februari 2008 heeft bedreigd (op 28 januari 2008) en onder druk heeft gezet om het convenant te tekenen.
e. Incidenten na het tekenen van het convenant
2.20 Uit de verklaringen van [A.], [B.] en de vrouw als getuige blijkt dat ook enkele weken na het tekenen van het convenant op 1 februari 2008 de man de vrouw heeft lastig gevallen en bedreigd, namelijk op het werk van de vrouw bij de Hema, voor welk incident de man een winkelverbod heeft gekregen. De man heeft dit incident in zijn, bij dit hof door hem als getuige bevestigde, verklaring bij de politie erkend. Uit die met elkaar overeenstemmende verklaringen van de getuigen [A.] en [B.] alsmede van de vrouw als getuige blijkt voorts dat toen, omdat de man zich niet bleek te houden aan de afspraak om de vrouw en [A.] na het tekenen van het convenant met rust te laten, voor de vrouw het punt was bereikt om – kort gezegd – deze procedure in gang te zetten.
Finale bewijswaardering
2.21 Gelet op het vorenoverwogene is het hof in de eindwaardering van oordeel dat de vrouw in haar bewijsopdracht is geslaagd. Ook indien het hof de kwestie van het gestelde gebeuren in de nacht van 25 op 26 januari 2008 in de bewijswaardering buiten beschouwing zou laten, blijft het finale oordeel dat de man de vrouw op dusdanige wijze heeft bedreigd dat zij zich gedwongen voelde het echtscheidingsconvenant te ondertekenen. Het gebeuren na het tekenen van het convenant (zie rov. 2.20) is weliswaar niet direct maatgevend voor het probandum, waarvoor immers feiten en omstandigheden daterend van vóór en tijdens het tekenen van het convenant primair relevant zijn, maar het speelt in zoverre een rol in die bewijswaardering dat het inzichtelijk maakt onder welke druk de vrouw, mede gelet op de afspraak met de man om haar en [A.] verder met rust te laten indien zij het convenant zou tekenen, dat convenant moet hebben getekend.
2.22 Feiten en omstandigheden die het hof tot een ander oordeel zouden kunnen brengen, zijn gesteld noch gebleken.
Slotsom
2.23 De slotsom luidt dat het hoger beroep van de vrouw gegrond is. In de stellingen van de vrouw ligt besloten dat zij het litigieuze convenant – en gelet op de uitkomst van de bewijsopdracht in dit hoger beroep: terecht – heeft vernietigd. Daardoor dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd en dient alsnog te worden beslist overeenkomstig het petitum van het beroepschrift van de vrouw.
2.24 Het hof zal de kosten van de procedure in hoger beroep, nu partijen gewezen echtgenoten zijn, compenseren als na te melden. De getuigentaxe van de aan de zijde van de man voorgedragen getuige mr. [C.] blijft voor rekening van de man, zodat daarop niet nader behoeft te worden beslist.
3. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Arnhem van 6 maart 2008, wat betreft het dictum van die beschikking onder 2, voor zover dat de verdeling van de huwelijksgemeenschap betreft;
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat alle bestanddelen behorende tot de algehele gemeenschap van goederen tussen partijen alsnog bij helfte dienen te worden verdeeld;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep, in dier voege dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Rijken, C.W.P. van Gelder en J.H. Lieber en is op 24 augustus 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.