ECLI:NL:GHARN:2010:BN9189

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.073.208
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na beëindiging eerdere regeling met schone lei

In deze zaak gaat het om de toelating van [appellant] tot de wettelijke schuldsaneringsregeling na een eerdere beëindiging van een schuldsaneringsregeling met een schone lei. [appellant], die lijdt aan rug- en psychische klachten en een WAO-uitkering ontvangt, heeft een schuldenlast van bijna € 10.000,-. Hij was eerder, bij vonnis van de rechtbank Almelo op 8 januari 2002, toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Na volledige aflossing van zijn schulden is deze regeling op 30 juli 2002 beëindigd.

Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van [appellant] tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft afgewezen. De rechtbank had de regeling niet tussentijds mogen beëindigen, omdat alle schuldeisers volledig zijn afgelost. Het hof stelt vast dat de beëindiging van de schuldsaneringsregeling materieel gelijkgesteld moet worden met de situatie waarin de regeling op grond van artikel 350 lid 3 onder a van de Faillissementswet (Fw) zou zijn beëindigd.

Het hof concludeert dat [appellant] te goeder trouw is geweest met betrekking tot zijn schuldenlast en dat er geen bezwaren zijn van de curator tegen zijn toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hoger beroep slaagt, en het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 31 augustus 2010. Het faillissement van [appellant] wordt opgeheven en de wettelijke schuldsaneringsregeling wordt op hem van toepassing verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.073.208
(zaaknummer rechtbank: 113840/FT RK 10-686)
arrest van de eerste civiele kamer van 4 oktober 2010
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. M.P. Smit te Almelo.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 7 december 2009 is appellant (hierna te noemen: [appellant]) in staat van faillissement verklaard. Hierbij is tot rechter-commissaris benoemd mr. M.L.J. Koopmans en tot curator mr. G. Beekman.
1.2 Op 18 augustus 2010 heeft [appellant] een verzoek ingediend bij de rechtbank Almelo tot opheffing van zijn faillissement onder gelijktijdige toepassing van de wettelijke schuld-saneringsregeling.
1.3 Bij vonnis van de rechtbank Almelo van 31 augustus 2010 is voornoemd verzoek van [appellant] afgewezen.
1.4 Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 8 september 2010 ingekomen verzoekschrift is [appellant] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 31 augustus 2010 en heeft hij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en, opnieuw recht doende, ten aanzien van hem de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met één bijlage, de brief met bijlagen van 13 september 2010 van de curator en de brieven met bijlagen van 13 september 2010 en 22 september 2010 van mr. Smit.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 september 2010, waarbij [appellant] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Smit. Namens de curator is verschenen M.L. Wijlens, insolventiemedewerkster.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 [appellant], [leeftijd], is gehuwd in gemeenschap van goederen. Hij lijdt aan rug- en psychische klachten en ontvangt een WAO-uitkering.
Blijkens de bij de brief van de curator van 13 september 2010 gevoegde overzichten bedraagt de schuldenlast van [appellant] thans in totaal bijna € 10.000,-.
[appellant] heeft vanaf 2001 tot het uitspreken van zijn faillissement gebruik gemaakt van budgetbeheer. Zijn leefgeld bedroeg € 60,- per week.
3.2 [appellant] is, evenals zijn echtgenote, eerder, bij vonnis van de rechtbank Almelo van
8 januari 2002, definitief toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Korte tijd na zijn toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling heeft [appellant] uit de opbrengst van de verkoop van zijn toenmalige woning zijn schuldeisers volledig kunnen aflossen en de kosten van de regeling kunnen voldoen. Daarop heeft de rechtbank Almelo bij vonnis van 30 juli 2002 vastgesteld dat [appellant] niet is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en is de toepassing van die regeling met ingang van 30 juli 2002 beëindigd.
3.3 De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat er laatstelijk tot 30 juli 2002 een schuldsanerings-regeling op [appellant] van toepassing is geweest en geen sprake is van de in artikel 288 lid 2 onder d van de Faillissementswet (hierna te noemen: Fw) genoemde uitzonderingsgrond. Het feit dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] is geëindigd met een 100%-uitdeling, kan, zo overwoog de rechtbank, niet tot een andere beslissing leiden.
3.4 Het hof is van oordeel dat het verzoek van [appellant] tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling niet op de door de rechtbank genoemde grond had mogen worden afgewezen en dat in eerste aanleg ten onrechte een inhoudelijke beoordeling achterwege is gebleven. Daartoe neemt het hof in aanmerking dat de rechtbank er bij het vonnis van 30 juli 2002 om onduidelijke redenen niet voor heeft gekozen de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds te beëindigen op de grond dat de vorderingen ten aanzien waarvan die regeling werkte waren voldaan (artikel 350 lid 3 onder a Fw, zoals dit per 1 januari 2008 is komen te luiden), hetgeen - gelet op het feit dat alle schuldeisers volledig zijn afgelost en de kosten zijn betaald - was aangewezen. In plaats daarvan heeft de rechtbank de regeling beëindigd met verlening van de zogenoemde schone lei (artikel 356 Fw).
Gelet op de feitelijke gang van zaken, moet de wijze waarop de schuldsaneringsregeling van [appellant] destijds is beëindigd materieel gelijkgesteld worden met het in artikel 350 lid 3 onder a Fw bedoelde geval. Naar het oordeel van het hof valt het onderhavige geval om die reden niet onder de imperatieve weigeringsgrond van artikel 288 lid 2 onder d Fw, zoals die
- met inachtneming van de uit de wetsgeschiedenis blijkende bedoeling van de wetgever, waarbij van belang is dat [appellant] niet van een schone lei heeft “geprofiteerd”- moet worden uitgelegd. Dit brengt met zich dat het hof het verzoek van [appellant] tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling inhoudelijk zal beoordelen.
3.5 Nu [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schuldenlast, en M.L. Wijlens ter zitting van het hof heeft verklaard dat [appellant] goed meewerkt in het ten aanzien van hem uitgesproken faillissement en dat de curator geen bezwaren heeft tegen toelating van [appellant] tot de
wettelijke schuldsaneringsregeling, kan [appellant] op de voet van artikel 288 Fw worden toegelaten tot die regeling.
3.6 Het hoger beroep slaagt derhalve. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en er zal als volgt worden beslist.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 31 augustus 2010 en, opnieuw recht doende:
heft op het faillissement van [appellant] en verklaart op hem gelijktijdig de wettelijke schuld-saneringsregeling van toepassing.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, V. van den Brink en F.W.J. Meijer, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2010.