ECLI:NL:GHARN:2010:BO9711

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
2 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.076.229
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling voor echtpaar met negen kinderen in bijzondere omstandigheden

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 2 december 2010, gaat het om een verzoek van een echtpaar met negen kinderen om toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Zwolle-Lelystad had eerder hun verzoek afgewezen, omdat zij niet te goeder trouw zouden zijn geweest bij het aangaan van twee leningen van respectievelijk € 32.000 en € 30.000, terwijl zij al een hoge schuldenlast hadden. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en is tot de conclusie gekomen dat, hoewel de problematische gezinssituatie de verwijtbaarheid bij het aangaan van de schulden niet volledig wegneemt, er in dit bijzondere geval aanleiding is om het verzoek van de appellanten toch toe te wijzen. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de schulden zijn ontstaan, waaronder de zorg voor hun negen kinderen en de psychische problemen van de oudste kinderen, die ook tot rechterlijke bemoeienis hebben geleid.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten in de loop der jaren substantieel meer hebben uitgegeven dan hun beschikbare inkomsten, en dat deze uitgaven voor een groot deel ten behoeve van hun kinderen zijn gedaan. De appellanten hebben erkend dat zij wisten dat zij de schulden niet konden terugbetalen, maar het hof heeft geoordeeld dat de bijzondere omstandigheden van het gezin, waaronder de dreigende beslaglegging en de maatschappelijke kosten van het uitblijven van een oplossing, voldoende reden zijn om hen toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft de duur van de regeling vastgesteld op vijf jaar en heeft bepaald dat de appellanten zich onder stringent budgetbeheer moeten stellen om te waarborgen dat zij zich aan de regeling houden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar de rechtbank Zwolle-Lelystad voor verdere afdoening.

Uitspraak

Arrest d.d. 2 december 2010
Zaknummer 200.076.229
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest in de zaak van
1. [appellant],
hierna te noemen: [appellant],
2. [appellante],
hierna te noemen: [appellante],
echtelieden,
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. J.P. van Dijk, kantoorhoudende te Dedemsvaart.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 25 oktober 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, het verzoek van [appellanten] om de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hen uit te spreken, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 29 oktober 2010, hebben [appellanten] verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog toe te wijzen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder:
- een brief, met bijlage, van 2 november 2010, van mr. Van Dijk;
- een brief, met bijlage, van 3 november 2010, van mr. Van Dijk;
- een brief, met bijlagen, van 11 november 2010, van mr. Van Dijk;
- een brief, met bijlagen, van 16 november 2010, van mr. Van Dijk.
Ter zitting van 24 november 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn [appellanten], bijgestaan door hun advocaat. De advocaat heeft mede het woord gevoerd aan de hand van de door hem overgelegde pleitnotitie.
De beoordeling
Aanduiding van het geschil
1. De rechtbank acht niet aannemelijk dat [appellanten] ten aanzien van het aangaan en onbetaald laten van een lening van € 32.000,-- bij de Voorschotbank en een lening van € 30.000,-- bij de DSB-Bank, te goeder trouw zijn geweest als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, van de Faillissementswet (hierna: Fw), mede gezien het inkomen van [appellant], dat € 1.650,-- per vier weken bedroeg. Hiertoe overweegt de rechtbank - samengevat - dat [appellanten] deze leningen zijn aangegaan, terwijl ze reeds een hoge schuldenlast hadden (te weten twee hypothecaire geldleningen van in totaal € 221.000,--). Het geleende geld hebben [appellanten] gebruikt voor de tuin, huishouding, uitgaven voor hun negen kinderen en voor openstaande rekeningen. De DSB-Bank heeft aangegeven dat, als zij geweten zou hebben van de andere aanvraag voor een lening, zij geen geld zou hebben verstrekt. Volgens de rechtbank had van [appellanten] verwacht mogen worden dat ze het uitgekeerde geld van de tweede lening zouden reserveren en gebruiken voor aflossing, in plaats van dit uit te geven. [appellanten] hebben ter terechtzitting in eerste aanleg ook erkend dat zij wisten dat ze de schulden niet zouden kunnen terugbetalen.
2. [appellanten] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiertegen in hoger beroep gekomen.
Het oordeel
3. Op grond van artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw wordt het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaren voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Het ligt op de weg van de schuldenaar om dit aannemelijk te maken.
4. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof gebleken dat [appellanten], van wie alleen [appellant] inkomen uit arbeid (medewerker bij AH-supermarkt) heeft van thans bruto rond de € 2.450,-- per vier weken, in de loop der jaren substantieel meer hebben uitgegeven dan aan eigen inkomsten beschikbaar was. Deze uigaven zijn voor een groot deel aangewend ten behoeve van hun huisvesting en die van hun negen kinderen. Zij waren hiertoe aanvankelijk in staat gesteld door giften c.q. leningen van de moeder van [appellante] en verhogingen van de hypothecaire lening.
5. De rechtbank heeft terecht zeer grote vraagtekens geplaatst bij de leningen die [appellanten] in november 2007 zijn aangegaan bij respectievelijk de Voorschotbank en de DSB-Bank, elk groot ongeveer € 30.000,-- in hoofdsom.
[appellanten] hebben hierover tegenstrijdige lezingen afgelegd. Het hof heeft hieruit gedestilleerd dat het voor [appellanten] duidelijk was dat slechts één van beide leningen mogelijk nog door hen op te brengen was (indien daadwerkelijk sprake was van giften van de moeder van [appellante]) en dat het tweede krediet is aangevraagd omdat de beslissing betreffende de toekenning van het eerste krediet lang uitbleef.
Toen toch beide kredieten werden toegekend en betaalbaar werden gesteld, vertoonde de rekening van [appellanten] bij de betaalbaarstelling van het tweede krediet een roodstand, waardoor [appellanten] dat krediet niet alsnog hebben kunnen retourneren. In plaats daarvan hebben zij dit gedeeltelijk aangewend voor de afbetaling van andere schulden en gedeeltelijk in ieder geval consumptief besteed.
Met name dat laatste moet [appellanten] ernstig worden aangerekend, evenals het feit dat zij nadien ook een aanvankelijk met genoemde leningen afgeloste creditcardschuld binnen een half jaar weer tot ongeveer het maximum hebben doen oplopen. Zou deze zaak uitsluitend op [appellanten] zelf betrekking hebben, dan zou het hof tot eenzelfde resultaat komen als de rechtbank.
6. [appellanten] hebben er evenwel op gewezen dat zij de consumptieve schulden met name ook ten behoeve van hun negen kinderen (variërend in leeftijd van één tot achttien jaar) zijn aangegaan en dat de twee oudste kinderen de nodige (psychische) problemen hebben die de nodige spanningen in het gezin hebben veroorzaakt. De problemen met de kinderen hebben ook reeds tot enige rechterlijke bemoeienis met het gezin geleid.
7. Hoewel deze problematische situatie de verwijtbaarheid bij het aangaan van de hiervoor genoemde schulden niet volledig wegneemt, ziet het hof daarin - en in de penibele situatie die ten gevolge van beslaglegging nu voor het hele gezin dreigt - reden om [appellanten] in dit bijzondere geval toch toe te laten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling, waarbij het hof in aanmerking neemt het dreigende leed voor de negen kinderen die op zich niet verantwoordelijk zijn te stellen voor het gedrag van hun ouders en de aanzienlijke maatschappelijke kosten die dreigen bij het uitblijven van enige maatregel ter bestrijding van de schuldenproblematiek van [appellanten] Het hof acht gelet op het voorgaande wel termen aanwezig om reeds thans de duur van de toepassing van de regeling op vijf jaar te bepalen. [appellanten] hebben ter terechtzitting verklaard daarmee in te kunnen stemmen. Voorts acht het hof noodzakelijk dat [appellanten] zich onder stringent budgetbeheer stellen teneinde zoveel mogelijk te verzekeren dat [appellanten] zich aan het in de schuldsaneringsregeling geldende regime houden.
Slotsom
8. Op grond van het voorgaande dient het vonnis waarvan beroep te worden vernietigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en opnieuw beslissende:
spreekt ten aanzien van [appellanten] voornoemd de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit;
verwijst de zaak ter verdere afdoening naar de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, ter uitvoering van die regeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Feunekes, voorzitter, J.H. Kuiper en E.F. Groot, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 2 december 2010 in bijzijn van de griffier.