ECLI:NL:GHARN:2010:BU3338

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
19 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.018.329
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van overeenkomsten na vernietiging op grond van artikel 3:34 BW (geestelijke stoornis)

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, ging het om de afwikkeling van overeenkomsten na de vernietiging op grond van artikel 3:34 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de geestelijke stoornis van appellant [A] een centrale rol speelde. Het hof oordeelde dat de overeenkomst tot aandelenoverdracht en de afkoop van de rekening-courantvordering van [A] op [bedrijf X] vernietigbaar was, omdat [A] ten tijde van de overeenkomst een geestelijke stoornis had die zijn waarneming van de betrokken belangen belette. Het hof concludeerde dat de overdracht van de aandelen aan de geïntimeerden bezwaarlijk ongedaan gemaakt kon worden, maar dat de afkoop van de rekening-courantvordering wel teruggedraaid kon worden. Dit leidde tot de beslissing dat de vernietiging van de overeenkomst tot aandelenoverdracht haar werking ontzegd werd, terwijl de overige vorderingen van [A] werden afgewezen. Het hof bekrachtigde de tussenvonnissen van de rechtbank en vernietigde het eindvonnis voor zover het de afwijzing van de vorderingen jegens de geïntimeerden betrof. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak vond plaats op 19 oktober 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.018.329
(zaaknummer rechtbank 148564 / HA ZA 06-2091)
arrest van de eerste civiele kamer van 19 oktober 2010
inzake
[A],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H.J. Kastein,
tegen:
1. [B],
wonende te [woonplaats],
2. [C],
wonende te [woonplaats],
3. [D],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.P. van Dijk,
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 9 februari 2010. Ingevolge dat tussenarrest heeft op 29 april 2010 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal, alsmede de pleitaantekeningen van de advocaat van [geïntimeerden], bevinden zich in afschrift bij de stukken. Voorafgaand aan de comparitie heeft [A] bij akte op de rol van 2 maart 2010 en bij brief van 15 april 2010 en hebben [geïntimeerden] bij brieven van 16 maart 2010 en 21 april en 23 april 2010 stukken in het geding gebracht.
1.2 Na de comparitie heeft [A] een akte uitlating producties, tevens wijziging c.q. aan-vulling van (de grondslag van) de eis en een akte rectificatie genomen. [geïntimeerden] hebben een akte uitlating producties ingediend.
1.3 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overge-legd en heeft het hof arrest bepaald.
2. De motivering van de beslissing in hoger beroep
in het principaal en in het incidenteel hoger beroep
2.1 In zijn tussenarrest van 9 februari 2010 heeft het hof op de daarin genoemde gronden in het principaal hoger beroep overwogen dat de grieven 2, 3, 4 (gedeeltelijk), 5, 6, 7 (ten dele), 8, 9, 11, 13, 14 en 15 niet slagen en dat de grieven 1 en 4 (gedeeltelijk) wel slagen, maar niet tot vernietiging van de bestreden vonnissen kunnen leiden, alsmede in het inciden-teel hoger beroep dat de grief faalt. Aan de orde zijn derhalve nog de grieven 7 (gedeeltelijk), 10 en 12 in het principaal hoger beroep.
in het principaal hoger beroep
2.2 Het hof heeft in voormeld tussenarrest reeds overwogen dat [A] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van 10 november 2003 een geestelijke stoornis had, die een redelijke waarneming van de bij die overeenkomst betrokken belangen belette en voorts dat [geïntimeerden] onvoldoende concreet en specifiek hebben onderbouwd aan welke feiten en omstandigheden zij het gerechtvaardigd vertrouwen mochten ontlenen dat [A] die over-eenkomst onder de daarin vervatte voorwaarden wilde aangaan. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de overeenkomst van 10 november 2003 tot overdracht van de aandelen van [A] in [bedrijf X] aan [geïntimeerden] en tot afkoop van de rekening-courantvordering van [A] op [bedrijf X] vernietigbaar is op grond van het bepaalde in artikel 3:34 van het Bur-gerlijk Wetboek (BW).
2.3 Bij de bespreking van de vorderingen van [A] heeft het hof in rechtsoverweging 4.24 overwogen dat [A] kennelijk heeft beoogd een beroep te doen op het bepaalde in artikel 3:53, tweede lid BW, maar dat niet duidelijk is of dit beroep alleen op de aandelen-overdracht of ook op de afkoop van de rekening-courantvordering van [A] ziet en of de vordering tot correcte afrekening in dit verband in het perspectief moet worden geplaatst van de laatste volzin van voormeld artikel (uitkering in geld aan de benadeelde partij). Daarom heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Ter zitting is gebleken dat het beroep van [A] op artikel 3:53, tweede lid BW zowel betrekking heeft op de aandelenoverdracht als op de afkoop van zijn rekening-courantvordering op [bedrijf X] en dat [A] ter zake een “correcte afrekening” wil.
2.4 Ingevolge artikel 3:53, tweede lid BW kan de rechter, indien de al ingetreden gevolgen van een rechtshandeling bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden, desgevraagd aan een vernietiging geheel of ten dele haar werking ontzeggen en kan hij aan een partij die daar-door onbillijk bevoordeeld wordt, de verplichting opleggen tot een uitkering in geld aan de partij die benadeeld wordt. Derhalve staat allereerst ter beoordeling of de ingetreden gevol-gen van de overdracht van de aandelen van [A] in [bedrijf X] aan [geïntimeerden] en/of de afkoop van [A]s rekening-courantvordering op [bedrijf X] bezwaarlijk ongedaan gemaakt kunnen worden.
2.5 Het staat vast dat het belangrijkste activum van [bedrijf X] (nu [bedrijf Y] geheten), het pand, in 2007 is verkocht en dat met het pand dus ook geen huuropbrengsten meer kunnen worden gegenereerd door [bedrijf X]. De aard en omvang van de onderneming van [bedrijf X] is daarmee onherstelbaar veranderd. Op grond hiervan is het hof - met [A] - van oordeel dat de overdracht van de aandelen in [bedrijf X] aan [geïntimeerden] (het ingetreden gevolg van de vernietigde rechthandeling) bezwaarlijk ongedaan gemaakt kan worden.
Dat geldt niet voor de afkoop van de rekening-courantvordering van [A]. Bij vernietiging van de overeenkomst tot afkoop van die vordering kan het ter zake aan [A] betaalde be-drag (€ 10.000,-) terugbetaald worden en herleeft in beginsel de vordering van [A] op [bedrijf X] ([bedrijf Y]). De hoogte van die vordering kan [A] alsnog (laten) vaststellen. De gevolgen van de afkoop zijn derhalve niet bezwaarlijk ongedaan te maken. Dat partijen twisten over de omvang van de rekening-courantvordering van [A] doet hieraan niet af. Evenmin is relevant dat het pand verkocht is.
Het hof zal gezien het vorenstaande slechts aan de vernietiging van de overeenkomst tot aan-delenoverdracht de werking (en daarmee de terugwerkende kracht) ontzeggen. Dit betekent dat alleen ten aanzien van de aandelenoverdracht nog beoordeeld moet worden of [geïntimeerden] onbillijk bevoordeeld worden door het ontzeggen van de terugwerkende kracht aan de vernietiging.
2.6 Het hof begrijpt de stellingen van [A] over de (volgens hem aanzienlijke) waarde van de aandelen in [bedrijf X] in 2003 aldus, dat hij daarmee bedoelt te stellen dat [geïntimeerden] onbillijk bevoordeeld zouden worden als aan de vernietiging van de overeenkomst tot aandelenoverdracht haar werking zou worden ontzegd. Naar het oordeel van het hof heeft [A] echter, hoewel het op zijn weg lag een en ander gemotiveerd te stellen, onvoldoende feitelijk onderbouwd dat van een onbillijke bevoordeling als hiervoor bedoeld sprake is. Het hof overweegt daartoe als volgt.
2.7 [geïntimeerden] hebben in eerste aanleg bij akte tot uitlating van 16 april 2008 de jaar-rekeningen van [bedrijf X] over de jaren 2002 en 2003 overgelegd. In de jaarrekening 2002 is opgemerkt dat het resultaat over de periode van 1996 tot en met 2002 is bepaald op basis van vermogensvergelijking, omdat in die jaren (waarin [A] de bestuurder was van [bedrijf X]) geen deugdelijke administratie was gevoerd. Blijkens die jaarrekening werden eind 2002 de waarde van de activa (€ 392.102,-) ruimschoots overtroffen door het bedrag van de schulden (€ 759.400,-), was er toen een negatief eigen vermogen van € 367.298,- en bedroeg het ver-lies over de jaren 1996 tot en met 2002 € 160.154,-, waarvan € 22.880,- is toegerekend aan 2002.
Uit de jaarrekening over 2003, waarin de afkoop van [A]s rekening-courantvordering op [bedrijf X] is verwerkt door middel van opname van een buitengewone bate van € 316.150,-, blijkt weliswaar dat door de afkoop een positief resultaat over 2003 is behaald (dat overigens € 24.426,- lager was dan het bedrag van de buitengewone bate), maar ook dat eind 2003 de waarde van de activa (€ 379.562,-) nog steeds werd overtroffen door het bedrag van de schulden (€ 455.136,-) en dat het eigen vermogen nog steeds negatief was (€ 75.574,-). De netto-omzet in 2003 bedroeg slechts € 44.433,-. Als er overigens met [A] van zou worden uitgegaan dat zijn rekening-courantvordering op [bedrijf X] veel hoger dan € 10.000,- was en voor een hoger bedrag had moeten worden afgekocht door [bedrijf X] (op [C] en [D] rust(te) immers geen verplichting tot afkoop), dan waren de cijfers van [bedrijf X] over 2003 slechter geweest: de buitengewone bate zou dan immers lager dan € 316.150,- zijn.
Uit voormelde jaarrekeningen blijkt dat [bedrijf X] in de jaren 1996 tot en met 2003 een (wat 2003 betreft door de buitengewone bate gecamoufleerde) verlieslijdende onderneming moet zijn geweest met een negatief eigen vermogen en een geringe omzet.
2.8 [A] heeft de juistheid van de in de jaarrekeningen over 2002 en 2003 opgenomen cijfers onvoldoende gemotiveerd betwist. Hij heeft niet toegelicht ten aanzien van welke concrete posten in die jaarrekeningen twijfel aan de juistheid bestaat, waarom die twijfel bestaat en waarom nader onderzoek naar die (of andere) posten zou moeten worden gedaan.
Evenmin heeft hij - al dan niet in de context van zijn beroep op artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - uiteengezet welke concrete, aan de jaarrekeningen ten grondslag liggende stukken hadden moeten worden overgelegd om hem in staat te stellen om de juistheid van (de aan twijfel onderhevige) posten te controleren. Hierbij is relevant dat [A] zelf in de periode tot juni 2003 als bestuurder van [bedrijf X] verantwoordelijk was voor het verzorgen van de administratie van [bedrijf X] en het opstellen van de jaarstukken en dat vaststaat dat hij in elk geval heeft verzuimd zorg te dragen voor laatstgenoemde stukken.
Uit hetgeen [A] heeft aangevoerd, valt niet op te maken welke waarde de aandelen van [bedrijf X] volgens hem in november 2003 hadden, laat staan dat die waarde aanzienlijk meer dan € 1,- per aandeel bedroeg. Voor zover er van enige berekening sprake is (zie punt 3 van de akte uitlating producties van [A] van 7 mei 2008 en de bij brief van 15 april 2010 door [A] als productie 21 overgelegde brief van Van Driel & Partners aan de advocaat van [A] van 15 april 2010), wordt daarbij in belangrijke mate aangeknoopt bij het bedrag dat het pand bij verkoop in 2007 heeft opgebracht. De verkoopwaarde van het pand in 2007 is echter geen rechtstreeks relevante factor bij de bepaling van de waarde van de aandelen in [bedrijf X] per 10 november 2003, temeer nu vaststaat dat het pand ook na november 2003 nog is verbouwd (en daardoor een waardestijging zal hebben ondergaan) en de huuropbrengst in 2007 anders was dan in 2003. In het verlengde daarvan kan ook de taxatie die [A] op 7 april 2010 heeft laten uitvoeren zonder nadere toelichting op de relevantie daarvan voor de situatie in 2003, die ontbreekt, geen voldoende onderbouwing opleveren voor het door hem te stellen onbillijke voordeel.
2.9 Nu [A] onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd dat [geïntimeerden] onbillijk zou-den worden bevoordeeld als aan de vernietiging van de overeenkomst tot aandelenoverdracht haar werking wordt ontzegd, zal het hof aan [geïntimeerden] geen verplichting opleggen tot het doen van een uitkering in geld aan [A].
2.10 De vorderingen van [A] om [geïntimeerden] te veroordelen om correct met hem af te rekenen wat betreft de prijs van zijn aandelen in [bedrijf X] en de afkoop van zijn rekening-courantvordering op [bedrijf X] en om een schadevergoeding te betalen, nader op te maken bij staat, zullen op grond van hetgeen hiervoor in 2.5 tot en met 2.9 is overwogen worden afge-wezen. De vordering tot veroordeling van [geïntimeerden] tot betaling van € 904,- ter zake van buitengerechtelijke kosten zal eveneens worden afgewezen, nu die vordering door [geïntimeerden] is betwist en niet door [A] is onderbouwd.
2.11 Het hof ziet op grond van hetgeen hiervoor in de tweede alinea van 2.5 en in de eerste alinea van 2.8 is overwogen geen aanleiding om op de voet van artikel 194 Rv over te gaan tot benoeming van een registeraccountant om de reële waarde van [A]s aandelen in [bedrijf X] en de reële hoogte van zijn rekening-courantvordering op [bedrijf X] per 10 november 2003 vast te stellen. Er zijn, gezien de door [geïntimeerden] al overgelegde stukken en hetgeen hiervoor in de eerste alinea van 2.8 is overwogen, evenmin termen aanwezig [B] alsnog te bevelen om de jaarrekeningen van [bedrijf X] met alle bijlagen met betrekking tot de jaren 1995 tot en met 2003 open te leggen. De desbetreffende vorderingen van [A] zullen derhalve worden afgewezen.
2.12 Ter comparitie heeft [A] zich er op beroepen dat zijn vorderingen ter zake van de afkoop van zijn rekening-courantvordering op [bedrijf X] nog beoordeeld moeten worden op de grondslag onrechtmatige daad. Het hof verwerpt dat beroep. Voor de comparitie in hoger beroep heeft [A] met betrekking tot deze grondslag slechts in de inleidende dagvaarding van 7 november 2006 opgemerkt:
“Voorts dient een correctie en/of (rechts)herstel plaats te vinden. Als (extra) grondslagen kunnen daarvoor (voor zover nodig: telkens subsidiair) worden genoemd onrechtmatige daad, onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking of de redelijkheid en billijkheid”. Enige nadere feitelijke onderbouwing van de beweerde onrechtmatigheid van de gedragingen van [geïntimeerden] ontbreekt, zodat een beroep op onrechtmatige daad al daarom niet kan slagen. Voor zover geoordeeld moet worden dat [A] eerst in hoger beroep zijn grondslag heeft gewijzigd (zoals [geïntimeerden] hebben betoogd), is die grondslagwijziging in strijd met de twee conclusie-regel van artikel 347, eerste lid Rv, nu zij pas gedaan is nadat de memorie van antwoord al was genomen, terwijl zij evengoed mogelijk was geweest in een eerder stadium van de procedure in hoger beroep.
2.13 [A] heeft geen feiten gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, zodat zijn bewijsaanbod dient te worden gepasseerd.
Slotsom
in het principaal hoger beroep
2.14 Het hof zal de bestreden tussenvonnissen van de rechtbank van 18 april 2007, 11 juli 2007 en 20 februari 2008 bekrachtigen en het bestreden eindvonnis van 27 augustus 2008 vernietigen voor zover het de afwijzing van alle vorderingen jegens [geïntimeerden] betreft.
Het hof zal de overeenkomst van partijen van 10 november 2003 tot aandelenoverdracht en tot afkoop van de rekening-courantvordering van [A] op [bedrijf X], een en ander zoals blijkend uit de notariële akte van 10 november 2003, vernietigen en aan die vernietiging haar werking ontzeggen waar het de overeenkomst tot aandelenoverdracht betreft. Alle overige vorderingen van [A] zullen worden afgewezen. De kosten van het geding in eerste aanleg en de kosten van het principaal hoger beroep zullen worden gecompenseerd, aangezien beide partijen over en weer gedeeltelijk in het gelijk zijn gesteld.
in het incidenteel hoger beroep
2.15 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij dienen [geïntimeerden] hoofdelijk te worden veroordeeld in de proceskosten van [A].
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal hoger beroep
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Arnhem van 18 april 2007, 11 juli 2007 en 20 februari 2008;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 27 augustus 2008 voor zover daarbij de vorderingen jegens [geïntimeerden] zijn afgewezen en doet in zoverre opnieuw recht:
vernietigt de overeenkomst van partijen tot overdracht van de aandelen van [A] in [bedrijf X] aan [geïntimeerden] en tot afkoop van de rekening-courantvordering van [A] op [bedrijf X] van 10 november 2003, een en ander zoals daarvan blijkt uit de notariële akte van die datum;
ontzegt aan de vernietiging van voormelde overeenkomst tot aandelenoverdracht haar werking;
wijst af het meer of anders door [A] gevorderde;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in het incidenteel hoger beroep
veroordeelt [B], [C] en [D] hoofdelijk, des dat de één betaald hebbend de anderen zullen zijn bevrijd, in de kosten van het hoger beroep, tot aan dit arrest aan de zijde van [A] begroot op € 447,- voor salaris van zijn advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. V. van den Brink, F.W.J. Meijer en K.J. Haarhuis en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 oktober 2010.