ECLI:NL:GHARN:2011:BP1622

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00259
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenveroordeling in WOZ-procedure met beroepsmatige rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een proceskostenveroordeling die door de Rechtbank Arnhem is uitgesproken. De Rechtbank had op 1 juni 2010 in eerste aanleg beslist over een bezwaar tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2004. De inspecteur betwistte de kosten die aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand waren verbonden, die door de Rechtbank ten laste van de inspecteur waren gebracht. De belanghebbende, vertegenwoordigd door taxateur H. Goessens-Teunissen, had bijstand gekregen tijdens het onderzoek ter zitting op 5 november 2009. De inspecteur erkende dat deze bijstand als beroepsmatig kon worden aangemerkt, maar betwistte de hoogte van de toegewezen proceskosten.

Het Gerechtshof Arnhem heeft de zaak op 11 januari 2011 behandeld en geconcludeerd dat de proceskostenveroordeling van de Rechtbank niet geheel terecht was. Het Hof oordeelde dat de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de nadere zitting moesten worden berekend op € 161, in plaats van de eerder toegewezen € 1.127. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, maar alleen wat betreft de beslissing over de proceskosten. De uitspraak van de Rechtbank werd voor het overige bevestigd. De belanghebbende had in de bezwaarfase wel beroepsmatige rechtsbijstand ontvangen, maar er was geen verzoek gedaan om vergoeding van de proceskosten in die fase, wat volgens de Algemene wet bestuursrecht vereist is.

De beslissing van het Gerechtshof werd op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belasting
eerste meervoudige belastingkamer
nummer 10/00259
appellant : de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspec-teur)
verweerder in hoger beroep : X te Z (hierna: belanghebbende)
uitspraak in eerste aanleg : van de Rechtbank Arnhem van 1 juni 2010, nummer AWB 08/3826
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaar tegen aanslag
soort belasting: : inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen
jaar : 2004
onderzoek ter zitting : met schriftelijke toestemming van beide partijen niet ge-houden
gronden:
1. Het hoger beroep van de Inspecteur richt zich tegen de proceskostenveroordeling die de Rechtbank ten laste van de Inspecteur heeft uitgesproken, op grond dat daarin ten on-rechte kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn begrepen.
2. Uit de stukken van het geding in eerste aanleg blijkt dat belanghebbende bij het op 5 november 2009 voortgezette onderzoek ter zitting is bijgestaan door H. Goessens-Teunissen, taxateur. Die bijstand kan in beginsel worden aangemerkt als beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit strookt met de toelichting op artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten fiscale procedures (Staatsblad 1993, 762), die luidt:
Als men zich laat bijstaan, is de keuze van een rechtsbijstandverlener in beginsel vrij. (…) De in onderdeel a gegeven omschrijving sluit (…) allereerst niet professioneel ver-leende bijstand uit. Het hoeft niet te gaan om iemand die uitsluitend of in hoofdzaak zijn beroep maakt van het verlenen van rechtsbijstand. Waar het om gaat, is dat het ver-lenen van rechtsbijstand behoort tot zijn beroepsmatige taak, zoals dat bij voorbeeld bij belastingconsulenten doorgaans het geval is. Met de huidige praktijk, waarin in belas-tingzaken het merendeel van de rechtsbijstand wordt verleend door belastingconsulen-ten (…) is het niet goed verenigbaar wettelijke eisen van vakbekwaamheid te stellen. Wel kan er in het algemeen van worden uitgegaan dat advocaten en belastingconsulen-ten aan het criterium van artikel 1, onder a, voldoen.
Deze toelichting komt in de kern overeen met die op het gelijkluidende artikel 1, onderdeel a, van het – destijds nog niet voor toepassing op het fiscale procesrecht gedachte – Besluit proceskosten bestuursrecht.
3. In de onderhavige beroepszaak was de waarde van een onroerende zaak als voorwerp van belastingheffing in geschil. Op grond daarvan kan de bijstand door H. Goessens-Teunissen voornoemd worden beschouwd als beroepsmatige rechtsbijstand waarop de zo-even weergegeven toelichting het oog had. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank van 5 november 2009 (bladzijde 2) heeft de Inspecteur – gelijk belangheb-bende in het verweerschrift in hoger beroep aanvoert – zulks ook erkend. Hieraan doet niet af, dat dezelfde taxateur in opdracht van belanghebbende een taxatierapport van 10 juni 2008 en een ‘Aanvulling taxatie’ van 20 juni 2008 – derhalve in de bezwaarfase – heeft uitgebracht; beide stukken zijn als bijlagen 7 en 8 van het verweerschrift in eerste aanleg overgelegd.
4. Het hoger beroep is slechts gegrond voor zover de Rechtbank bij de toepassing van de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht punten heeft toegekend aan het indie-nen van het beroepschrift en aan de eerste en tweede schriftelijke behandeling. Noch uit het beroepschrift, noch uit de brieven van 18 april 2009 en van 4 december 2009 noch anders-zins blijkt dat belanghebbende bij het opstellen daarvan beroepsmatige rechtsbijstand heeft gehad. Met toepassing van het puntenstelsel zijn de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de nadere zitting derhalve te berekenen op (0,5×€ 322×1=) € 161. Opmer-king hierbij verdient nog dat belanghebbende in de bezwaarfase wel beroepsmatig verleen-de rechtsbijstand heeft gekregen, maar dat uit de gedingstukken niet blijkt dat – zoals artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht vereist – voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist, om een vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten is verzocht.
5. De proceskosten waarin de Rechtbank de Inspecteur heeft veroordeeld, moeten dus worden verminderd van € 1 127 tot € 161 aan kosten van beroepsmatig verleende rechts¬bijstand.
slotsom:
Het hoger beroep is in zoverre gegrond.
kosten:
In hoger beroep is niet gebleken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en ook overigens niet van kosten die volgens artikel 1 van het Besluit proceskosten be-stuursrecht kunnen worden begrepen in een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
beslissing:
Het Gerechtshof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend wat de beslissing omtrent de proceskosten betreft en,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 161;
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige.
Aldus gedaan op 11 januari 2011 door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. M.G.J.M. van Kempen in tegenwoordigheid van de griffier. De beslissing is op dezelf-de datum in het openbaar uitgesproken.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, De voorzitter,
(W.J.N.M. Snoijink) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 januari 2011.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij:
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag
(bezoekadres: Kazernestraat 52).
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
– bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
– het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.