ECLI:NL:GHARN:2011:BP3639

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.075.591
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.H. van Ginkel
  • R.A. Dozy
  • C.J. Laurentius-Kooter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van de Sande, het Gerechtshof Arnhem verzocht om een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek is ingediend op 19 oktober 2010 en betreft een geschil met de Onderlinge Waarborg Maatschappij Achterhoek U.A. (verweerster), vertegenwoordigd door mr. C.G.M.G. van Kreij. Verzoeker stelt dat de verweerster verklaringen heeft afgelegd die in strijd zijn met de waarheid, met betrekking tot een taxatie die in 2006 heeft plaatsgevonden. Het hof heeft vastgesteld dat het verzoek voldoet aan de wettelijke eisen, met uitzondering van het ontbreken van de woonplaatsen van de getuigen, wat niet leidt tot nietigheid van het verzoek.

Het hof heeft besloten het verzoek toe te wijzen en verzoeker de gelegenheid te geven het gebrek te herstellen. Verzoeker moet een week voor het voorlopig getuigenverhoor de woonplaatsen van de getuigen aan het hof en de verweerster opgeven. Het hof heeft ook bepaald dat het voorlopig getuigenverhoor zal plaatsvinden onder leiding van raadsheer-commissaris mr. C.J. Laurentius-Kooter in het paleis van justitie te Arnhem. De beschikking is op 25 januari 2011 in het openbaar uitgesproken.

Daarnaast heeft het hof de procedure verder toegelicht, waarbij het heeft aangegeven dat de verhinderdagen van partijen en getuigen voor het verhoor moeten worden opgegeven. Ook is bepaald dat verzoeker een kopie van de beschikking aan de verweerster moet toesturen. Het hof heeft geen bezwaar geconstateerd van de verweerster tegen het verzoek om getuigen te horen, wat de ontvankelijkheid van het verzoek bevestigt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.075.591
beschikking van de derde civiele kamer van 25 januari 2011
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat: mr. J.A.M. van de Sande,
tegen:
de onderlinge waarborgmaatschappij
Onderlinge Waarborg Maatschappij Achterhoek U.A.,
gevestigd te [woonplaats],
verweerster,
advocaat: mr. C.G.M.G. van Kreij.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Bij op 19 oktober 2010 ter griffie van het hof ingeko¬men verzoekschrift heeft verzoeker (verder te noemen: [verzoeker]) het hof verzocht:
I. dag en uur te bepalen waarop behandeling van het verzoek zal kunnen plaatsvinden;
II. een voorlopig getuigenverhoor te gelasten waarbij de in het verzoekschrift genoemde getuigen worden gehoord teneinde te bewijzen dat OWMA verklaringen heeft afgelegd die in strijd zijn met de waarheid, waaruit volgt dat er tijdens de taxatie door de experts geen aandacht besteed is aan de verbruggingsregeling en dat er buiten het boerderijgebouw geen andere objecten zijn getaxeerd tijdens de taxatie in 2006.
1.2 Nadien heeft het hof [verzoeker] telefonisch verzocht om toezending van het appelexploot dat in het verzoekschrift is genoemd. Bij brief van 3 november 2010 heeft [verzoeker] een afschrift van dat exploot aan het hof gezonden.
1.3 Bij op 1 december 2010 ter griffie van het hof ingekomen verweerschrift heeft verweerster (verder te noemen: OWMA) meegedeeld geen bezwaar te hebben tegen het horen van getuigen en het hof verzocht een voorlopig getuigenverhoor voor tegenbewijs te bepalen teneinde drie in het verweerschrift genoemde getuigen te kunnen horen.
1.4 Bij brief van 27 oktober 2010 heeft OWMA aan het hof meegedeeld het aan het oordeel van het hof over te laten of naar aanleiding van haar verweerschrift een mondelinge behandeling moet plaatsvinden. Bij brief van 6 december 2010 heeft [verzoeker] het hof meegedeeld dat hij, gelet op het verweer van OWMA, ervan uitgaat dat geen zitting wordt bepaald ten behoeve van het verzoek. Gelet op die mededelingen is het hof ervan uitgegaan dat partijen geen behoefte hebben aan een mondelinge behandeling van het verzoek.
1.5 Hierop heeft het hof de beschikking bepaald op heden.
2. De beoordeling van het verzoek
2.1 De rechtbank Zutphen heeft op 2 juni 2010 eindvonnis gewezen in een geschil tussen partijen. Bij exploot van 1 september 2010 heeft [verzoeker] aan OWMA aangezegd van dat vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van OWMA te verschijnen op de zitting van dit hof van 25 januari 2011. Daarmee is het hoger beroep van dat vonnis bij het hof aanhangig en is [verzoeker] ontvankelijk in zijn verzoek.
2.2 OWMA heeft geen bezwaar tegen het verzoek.
2.3 Het verzoek voldoet aan de daaraan door de wet gestelde eisen, met uitzondering van de eis dat het verzoek de woonplaatsen van de getuigen inhoudt (artikel 187 lid 3 sub c Rv). Dit gebrek leidt evenwel niet tot nietigheid van het verzoek en kan nog worden hersteld.
Omdat daarnaast van misbruik van bevoegdheid, van een gebrek aan belang bij het verzoek, van strijdigheid van het verzoek met een goede procesorde en van een zwaarwichtig bezwaar tegen dat verzoek niet is gebleken, zal het hof het verzoek toewijzen als hierna te melden.
Het hof zal [verzoeker] daarbij gelegenheid geven genoemd gebrek in het verzoek te herstellen. Daartoe zal het hof bepalen dat [verzoeker] een week voor het voorlopig getuigenverhoor aan het hof en OWMA dient op te geven wat de woonplaatsen van de getuigen zijn.
2.4 OWMA heeft het hof verzocht een voorlopig getuigenverhoor voor tegenbewijs te bepalen. Dit verzoek betreft naar het oordeel van het hof niet een zelfstandig verzoek waarover [verzoeker] moet worden gehoord. OWMA heeft immers van rechtswege recht op tegengetuigenverhoor. Het is aan de raadsheer-commissaris te bepalen of dat tegengetuigenverhoor aansluitend aan het voorlopig getuigenverhoor zal plaatsvinden. Overigens geldt dat OWMA nog niet heeft vermeld wat de woonplaatsen zijn van de door haar genoemde getuigen. Het hof zal daarom bepalen dat OWMA een week voor het tegengetuigenverhoor aan het hof en [verzoeker] dient op te geven wat de woonplaatsen van de getuigen zijn.
2.5 Uit het verweerschrift volgt dat OWMA reeds bekend is met het verzoekschrift van [verzoeker]. Gelet daarop zal het hof, gezien artikel 188 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet bepalen dat [verzoeker] een kopie daarvan aan OWMA moet doen toekomen. Gezien dat artikellid zal het hof wel bepalen dat [verzoeker] een kopie van deze beschikking aan OWMA moet doen toekomen.
3. De beslissing
Het hof, beschikkende op het verzoek:
bepaalt dat een voorlopig (tegen)getuigenverhoor zal worden gehouden teneinde [verzoeker] in staat te stellen te bewijzen dat OWMA verklaringen heeft afgelegd die in strijd zijn met de waarheid, waaruit volgt dat er tijdens de taxatie door de experts geen aandacht besteed is aan de verbruggingsregeling en dat er buiten het boerderijgebouw geen andere objecten zijn getaxeerd tijdens de taxatie in 2006;
bepaalt dat het verhoor van de getuigen zal geschieden ten overstaan van het tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. C.J. Laurentius-Kooter, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze vast te stellen datum en tijdstip;
bepaalt dat de verhinderdagen van partijen, van hun advocaten en van de in het verzoekschrift genoemde getuigen en apart daarvan de verhinderdagen van de in het verweerschrift genoemde getuigen in de maanden maart, april, mei en juni 2011 zullen worden opgegeven bij de rekestengriffie van dit hof vóór 8 februari 2011, waarna datum en tijdstip van het verhoor door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld en in beginsel geen uitstel in verband met verhinderingen zal worden verleend;
bepaalt dat [verzoeker] een week voor het voorlopig getuigenverhoor aan het hof en OWMA dient op te geven wat de woonplaatsen van de door hem voor te brengen getuigen zijn;
bepaalt dat OWMA een week voor het tegengetuigenverhoor aan het hof en [verzoeker] dient op te geven wat de woonplaatsen van de door haar voor te brengen getuigen zijn;
bepaalt dat [verzoeker] een kopie van deze beschikking aan OWMA moet doen toekomen, binnen een week na de datum van uitspraak van deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.H. van Ginkel, R.A. Dozy en C.J. Laurentius-Kooter en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
25 januari 2011.