GERECHTSHOF ARNHEM
sector civiel recht
zaaknummer hof: 200.049.905
(zaaknummer rechtbank: 271297)
arrest van de derde civiele kamer van 12 april 2011
de stichting
Stichting Ziekenhuisgroep Twente,
gevestigd te Almelo,
appellante,
hierna ook te noemen: ZGT,
advocaat: mr. F. Leopold,
[Patiënte],
wonende te [Woonplaats],
geïntimeerde,
hierna ook te noemen: [Patiënte],
advocaat: mr. Z.J. Rittersma.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor de procedure in eerste aanleg en het verloop van het geding in hoger beroep tot aan de dagvaarding wordt verwezen naar het tussenarrest van dit hof van 29 december 2009. In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is gehouden op 29 maart 2010; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt onderdeel uit van de stukken.
1.2 Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, met producties,
- een akte van ZGT.
1.3 Vervolgens zijn de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
2. De beoordeling van het geschil in hoger beroep
2.1 Het gaat in dit geding, samengevat weergegeven, om het volgende. [Patiënte] heeft op 20 april 2005 een colposcopisch onderzoek ondergaan in het Streekziekenhuis Midden Twente (verder ook te noemen: het ziekenhuis) te Hengelo. Bij dit onderzoek werd de vagina gespoeld met een azijnzuuroplossing die veel geconcentreerder was dan de gebruikelijke 3%. Hierdoor zijn 2e en 3e graads brandwonden in de vagina ontstaan. [Patiënte] heeft als gevolg hiervan (im)materiële schade geleden.
2.2 Per brief van 9 augustus 2005 heeft de gemachtigde van [Patiënte], mr. M. Heijink-Van Welij , verbonden aan Letselschadebureau Drost te Hengelo, het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de schade. Bij brief van 16 augustus 2005 heeft ZGT aansprakelijkheid erkend. Bij brief van 10 oktober 2005 van de gemachtigde van [Patiënte] is ZGT gemeld welke kosten [Patiënte] al had gemaakt (een bedrag van € 1.348,22) en is gevraagd om een voorschot van € 3.000,-. Bij brief van 18 november 2005 heeft ZGT toegezegd het concrete schadebedrag aan [Patiënte] te betalen. Bij brief van 9 februari 2006 heeft ZGT aangegeven de zaak over te dragen aan haar verzekeraar Centramed. In de daarop volgende brief van Centramed van 18 mei 2006 heeft Centramed aan de gemachtigde gevraagd om alle medische informatie op te sturen, alsmede om informatie te verschaffen over de huidige stand van zaken en de geleden schade “zodat wij op korte termijn deze kwestie kunnen afdoen”. Daarna heeft nog enige correspondentie plaatsgevonden tussen de gemachtigde en Centramed.
2.3 Per brief van 5 november 2007 heeft Centramed aan de gemachtigde gemeld dat met [Patiënte] een regeling was getroffen voor vergoeding van de materiële en immateriële schade voor een bedrag van € 1.650,- respectievelijk € 5.500,-. Het totaalbedrag van € 7.150,- is door Centramed rechtstreeks aan [Patiënte] betaald. In dezelfde brief stelt Centramed de hoogte van buitengerechtelijke kosten ter discussie. De vordering van de gemachtigde bedroeg in totaal € 5.677,21. Medio 2007 had Centramed reeds een bedrag van € 3.750,- aan de gemachtigde betaald voor de buitengerechtelijke kosten. Centramed meende dat met deze betaling de buitengerechtelijke kosten gekweten zijn.
2.4 Met de inleidende dagvaarding van 28 november 2007 heeft [Patiënte] het ziekenhuis in rechte betrokken en gevorderd dat het ziekenhuis zal overgaan tot betaling van het restant van de buitengerechtelijke kosten van € 2.736,57 en tot betaling van kosten rechtsbijstand voor een bedrag van € 1.009,12 nu zij geen betaling in der minne heeft kunnen krijgen. ZGT heeft verweer gevoerd. (Het hof neemt aan dat het gedagvaarde ziekenhuis hetzelfde is als ZGT, ook al wijden partijen hier geen woorden aan.) Ter comparitie van 4 maart 2009 heeft [Patiënte] de laatste vordering ingetrokken. In het eindvonnis van 11 augustus 2009 heeft de kantonrechter een bedrag van € 1.461,61 toegewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
2.5 ZGT komt met negen grieven tegen het eindvonnis op. Deze grieven beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen.
Beide partijen hebben in hun stukken twijfel geuit over het belang van de wederpartij bij de onderhavige procedure. Het hof kan hierover kort zijn. Het is juist dat niet de partijen zelf, doch de achterliggende verzekeraars van partijen van mening verschillen over de afrekening van de buitengerechtelijke kosten, doch dit gegeven kan op zichzelf bezien niet de conclusie dragen dat partijen bij deze procedure geen belang meer hebben in de zin van art. 3:303 BW.
2.6 Centraal staat de vraag of de gevorderde buitengerechtelijke kosten op de voet van art. 6:92 lid 2 sub c BW redelijk zijn en of de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen. Het gaat dus, kort gezegd, om de dubbele redelijkheidstoets.
2.7 Niet betwist is dat het redelijk is dat [Patiënte] hulp heeft gezocht bij een letselschadebureau ter afwikkeling van haar (letsel)schade. Na aansprakelijkstelling in augustus 2005 door de gemachtigde van [Patiënte] heeft ZGT kort daarna aansprakelijkheid erkend en is ZGT in november 2005 ook overgegaan tot betaling van de eerst verschenen concrete schade (zie 2.2).
2.8 Uit de brief van Gynaecologen Maatschap Groningen (Martini Ziekenhuis) van 26 oktober 2005, gericht aan [Patiënte] en haar huisarts blijkt het volgende. De lokale klachten ten gevolge van de azijnzuurverbranding zijn verdwenen. Bij colposcopische evaluatie op 19 september 2005 verkeerde [Patiënte] in goede algemene toestand. Op 13 oktober 2005 heeft een kleine medische ingreep plaatsgevonden, die los staat van de azijnzuurverbranding. Bij [Patiënte] is toen ook een spiraaltje geplaatst. Het voorstel is om [Patiënte] 2 maanden na de ingreep nog eenmaal te controleren, met name op de juiste positie van het spiraaltje. Daarnaast dient een cytologisch vervolgonderzoek plaats te vinden na 6, 12 en 24 maanden, doch dit staat niet in (causaal) verband met de azijnzuurverbranding maar met de uitslag van de uitstrijkjes.
In het kader van de aansprakelijkstelling van [Patiënte] schrijft mevr. A.L. Veenstra van Nieuwenhoven, als gynaecoloog verbonden aan het Streekziekenhuis Midden Twente te Hengelo, in een brief van 14 februari 2006 het volgende. Na het colposcopisch onderzoek op 20 april 2005 is [Patiënte] een dag lang opgenomen geweest in verband met behoorlijke pijnklachten. Na ontslag is [Patiënte] de eerste week twee maal en daarna wekelijks op het spreekuur van de gynaecoloog verschenen. Ze is eveneens verwezen naar het Martini Ziekenhuis, dat bekend staat als brandwondencentrum, voor een second opinion. De verdere controles na de medische ingreep in het Martini Ziekenhuis zijn in Hengelo verricht. De laatste controle (mede ten behoeve van het spiraaltje) is door mevr. Veenstra op 7 februari 2006 verricht. [Patiënte] vertelde haar toen dat het goed met haar ging en dat ze eigenlijk weinig klachten heeft. Zij vertelde ook dat ze een schadevergoeding had gekregen en gecompenseerd was voor haar reiskosten (naar Groningen), dat ze daar zeer content mee was en dat ze verdere claims achterwege zal laten.
Uit deze twee berichten leidt het hof af dat op 7 februari 2006 bij [Patiënte] een zogenoemde medische “eindtoestand” was bereikt na de azijnzuurverbranding op 20 april 2005. In die zin is er sprake (geweest) van medisch eenvoudig vast te stellen letsel. [Patiënte] stelt weliswaar dat dit niet zo is (inl.dagv. sub 13) en zij verwijst ter onderbouwing hiervan naar een ongedateerde notitie van haar medisch adviseur [A], doch uit die ongedateerde notitie valt enkel af te leiden dat niet ondenkbaar is dat er enige restklachten blijven bestaan en dat hij een eindtoestand verwacht over een half jaar. Deze notitie weerlegt aldus niet het geschrevene van de behandelend gynaecoloog mevr. Veenstra. De stelling van [Patiënte] dat zij na februari 2006 nog niet klachtenvrij was, wordt niet geobjectiveerd door het verslag van de gynaecoloog. Of [Patiënte] nog andere klachten had, mogelijk in verband met de uitslagen van de uitstrijkjes, is voor de onderhavige zaak niet van belang.
2.9 Resumerend stelt het hof vast dat na aansprakelijkstelling redelijk snel aansprakelijkheid door het ziekenhuis/ZGT is erkend en dat ZGT ook vrij vlot is overgegaan tot betaling van de concrete schadeposten/kosten van [Patiënte]. Uit de overgelegde briefwisseling tussen de gemachtigde met eerst ZGT en daarna met Centramed, blijkt dat zowel ZGT als Centramed bereid waren om tot een (snelle) afwikkeling van deze zaak te komen. Voorts betrof het eenvoudig medisch letsel, waarbij de eindtoestand binnen een jaar na de medische fout, in februari 2006, was bereikt. Niet te begrijpen valt dat de gemachtigde pas per brief van 17 april 2007 de medische gegevens van [Patiënte] aan Centramed heeft gestuurd, terwijl Centramed daarnaar al gevraagd had in de brief van 18 mei 2006; de onder 2.8 genoemde brieven waren ook van vóór die datum.
Uiteindelijk heeft Centramed medio 2007 aan de gemachtigde van [Patiënte] een bedrag van
€ 3.750,- uitgekeerd ten behoeve van de buitengerechtelijke kosten.
2.10 De gemachtigde van [Patiënte] heeft de volgende declaraties ingediend:
- over het 3e kwartaal 2005 € 771,98
- voor kosten medisch adviseur in november 2005 € 564,06
- over het 4e kwartaal 2005 € 1620,90
- over het 2e kwartaal 2006 € 575,20
- voor kosten medisch adviseur in juni/juli 2006 € 133,00 en € 19,-
- over het 3e kwartaal 2006 € 167,77
- over het 4e kwartaal 2006 € 167,77
- over 2007 januari t/m september 2007 € 2.374,09
2.11 Gezien de beschreven feiten en omstandigheden onder 2.8 en 2.9, afgezet tegen de jarenlange declaraties van de gemachtigde van [Patiënte], is het hof van oordeel dat er geen sprake is van in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke kosten zoals weergegeven onder 2.6; in het bijzonder geldt dit voor de declaraties vanaf het 3e kwartaal 2006. Na het bereiken van de medische eindtoestand was het voor de gemachtigde van [Patiënte] redelijkerwijs mogelijk geweest om met Centramed een regeling te treffen. Dat [Patiënte] in de periode 2005-2007 veel contact (telefonisch en bezoeken) heeft gehad met de gemachtigde (vooral in 2007), omdat zij ook behoefte had om over haar zaak te praten, zo verklaarde zij ter comparitie in hoger beroep, moge zo zijn doch dit kan niet als een post buitengerechtelijke kosten op de aansprakelijke partij afgewenteld worden. Het hof neemt eveneens in ogenschouw dat de hoogte van de gedeclareerde buitengerechtelijke kosten bijna 80% beslaan van de totale schade.
Nu Centramed vrijwillig een bedrag van € 3.750,- aan de gemachtigde heeft uitgekeerd (waarbij weliswaar sprake was van een vergissing van € 1.000,- in het nadeel van Centramed, maar Centramed heeft in haar brief van 5 november 2007 aangegeven af te zien van terugvordering van het teveel betaalde), zal het hof in redelijkheid de buitengerechtelijke kosten op dat bedrag vaststellen. De vordering van (de gemachtigde van) [Patiënte] die dat bedrag te boven gaat moet dan ook worden afgewezen.
3.1 De grieven slagen. Dit betekent dat het vonnis van de rechtbank Almelo van 11 augustus 2009 vernietigd moet worden. [Patiënte] is gehouden om het toegewezen bedrag ad € 1.461,61 terug te betalen aan ZGT, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van betaling door ZGT aan (de gemachtigde van) [Patiënte].
Tegen het tussenvonnis van 23 december 2008 zijn geen grieven geformuleerd, zodat [Patiënte] in zoverre niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep.
3.2 [Patiënte] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de eerste aanleg en het hoger beroep veroordeeld worden, uitvoerbaar bij voorraad zoals gevorderd.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [Patiënte] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het tussenvonnis van de rechtbank Almelo van 23 december 2008;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Almelo van 11 augustus 2009 en doet opnieuw recht;
wijst de vordering van [Patiënte] af;
veroordeelt [Patiënte] tot terugbetaling aan ZGT van het bedrag ad € 1.461,61, te betalen binnen 30 dagen na de datum van dit arrest, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van betaling door ZGT aan (de gemachtigde van) [Patiënte];
veroordeelt [Patiënte] in de kosten van beide instanties, te betalen binnen 30 dagen na de datum van dit arrest, tot aan deze uitspraak aan de zijde van ZGT voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 1.536,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 201,- voor griffierecht en voor wat betreft het hoger beroep begroot op € 1.264,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, op € 262,- voor griffierecht en op € 89,31 voor dagvaarding;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. Dozy, M.L Croes en C.J. Laurentius-Kooter en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 april 2011.