Parketnummer: 21-002777-09
Uitspraak d.d.: 12 mei 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 29 juni 2009 in de strafzaak tegen
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft bij akte intrekking hoger beroep, gedateerd 21 december 2010, het hoger beroep ingetrokken ten aanzien van feit 5 (poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, gepleegd op 18 oktober 2007 te [plaatsnaam]), welk feit in hoger beroep genummerd is als feit 3. Dit feit is derhalve niet meer aan de orde.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 december 2010, 17 februari 2011, 13 april 2011, 14 april 2011, 15 april 2011 en 28 april 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr A.C. Vingerling, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het hof tot een andere beslissing komt.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
Beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie c.q. bewijsuitsluiting als gevolg van de opname en vertaling van de zogenaamde OVC-gesprekken
Door de raadsman is, in navolging van de raadsman van medeverdachte [medeverdachte A], aangevoerd dat de verwerping van het verweer met betrekking tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie door de rechtbank onjuist is. Naar het inzicht van de raadsman is door de met opsporing en vervolging belaste (politie)ambtenaren met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijk proces tekort gedaan. De niet-ontvankelijkheid wordt op vier gronden gebaseerd, namelijk:
a. de rechtbank is niet in kennis gesteld van de slechte kwaliteit van de OVC-gesprekken;
b. de rechtbank is niet in kennis gesteld van het feit dat de vertalers bekend waren met de inhoud van het dossier;
c. door de vertalers is een interpretatie gegeven van wat tijdens de OVC-gesprekken is gezegd, en
d. er is sprake van ernstige vertaalfouten.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bewijsuitsluiting van de OVC-opnames en uitwerkingen ervan.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie wel degelijk ontvankelijk is in de vervolging en voorts dat de eerste vertaling niet behoeft te worden uitgesloten van het bewijs, maar wel dat voorzichtigheid geboden is bij het gebruik van deze vertaling voor het bewijs.
In het onderzoek is vertrouwelijke communicatie in een arrestantenbus waarin op twee verschillende momenten een van de verdachten in het onderzoek met een andere verdachte werd vervoerd, opgenomen. Ook verdachte is tweemaal op deze wijze vervoerd en aldus zijn er gesprekken van hem met andere verdachten opgenomen.
De betreffende gesprekken zijn opgenomen, uitgeluisterd, weergegeven, en waar nodig, vertaald. In eerste instantie is door verschillende tolken een transcriptie gemaakt van alle gesprekken in hun geheel, welke transcriptie vervolgens in het dossier is gevoegd. Het hof noemt die transcriptie de eerste vertaling.
De rechtbank heeft opdracht gegeven bepaalde passages uit de gesprekken opnieuw te vertalen door een tolk die niet betrokken is geweest bij het politieonderzoek. Onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris in Utrecht heeft deze nieuwe tolk een nieuwe transcriptie gemaakt, die het hof aanmerkt als de tweede vertaling. De rechtbank heeft de eerste vertaling uitgesloten voor het bewijs en de tweede vertaling voor het bewijs gebezigd.
Het hof heeft opdracht gegeven tot vertaling van een aantal gespreksfragmenten. Die fragmenten bevatten cruciale passages die door het Openbaar Ministerie van belang werden geacht voor de beantwoording van de bewijsvraag. De verdediging heeft geen specifieke (andere) fragmenten opgegeven die zij vertaald wilde zien, behalve dan dat zij heeft aangegeven dat zij het wenselijk achtte dat de fragmenten niet te kort zouden zijn zodat ook de lijn van het gesprek kan worden gevolgd.
Door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn de bewuste fragmenten ingevolge de opdracht van het hof opnieuw uitgeluisterd, weergegeven en, waar nodig, vertaald. Het hof merkt deze vertaling aan als de derde vertaling. De door het NFI weergegeven en vertaalde fragmenten zijn ter terechtzitting van 13 april 2011 uitgeluisterd door alle procesdeelnemers, waarbij door een ieder commentaar op de vertaling van het NFI kon worden gegeven. Dat commentaar is vervolgens voorgelegd aan ter terechtzitting aanwezige deskundigen, die op een aantal (ondergeschikte) punten hebben aangegeven dat de door de verdediging aangedragen vertaling ook mogelijk kon zijn.
Het hof zal uitsluitend de derde vertaling, dus die van het NFI, voor het bewijs bezigen. Daarbij is voor het hof van belang dat deze derde vertaling door alle procesdeelnemers kon worden beluisterd en besproken. De eerste vertaling is op punten onjuist gebleken, terwijl de tweede vertaling heeft geleid tot een aantal delen die als onverstaanbaar zijn aangemerkt, die nu in de derde vertaling door het NFI onder laboratoriumomstandigheden wel verstaanbaar zijn gebleken.
Het hof is van oordeel dat de gronden, die hiervoor als a tot en met d zijn aangeduid, niet kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Deze door de raadsman naar voren gebrachte gronden zijn in ieder geval in hoger beroep hersteld en kunnen reeds daarom niet leiden tot de bepleite niet-ontvankelijkheid. Aan het recht van verdachte op een eerlijk proces is immers niet tekortgedaan. Zo heeft het hof zelf kennis genomen van de kwaliteit van de OVC-gesprekken door fragmenten ter terechtzitting te beluisteren. De omstandigheid dat de tolk(en) die betrokken was/waren bij de eerste vertaling bekend was/waren met de inhoud van het dossier en dat er op punten een interpretatie is gegeven, was ook de rechtbank bekend. Die omstandigheden alsmede de vertaalfouten in de eerste vertaling zijn ondervangen, doordat het hof uitsluitend de derde (NFI-)vertaling tot het bewijs laat meewerken.
Voorzover nog is gesteld dat de slechte kwaliteit van de opnames in de weg staat aan het gebruik ervan voor het bewijs, merkt het hof op dat alle procesdeelnemers de fragmenten van de derde vertaling ter terechtzitting hebben beluisterd met daarbij op schrift de door de NFI gegeven vertaling alsmede met toelichting en verheldering door deskundigen ter zitting.
Het hof heeft vastgesteld dat hetgeen het NFI heeft weergegeven goed op de opname te horen is en dat waar dat niet het geval is, het NFI dat ook heeft aangegeven.
Verdachte heeft met zijn raadsman de fragmenten beluisterd en de raadsman heeft commentaar gegeven op bepaalde onderdelen.
De weergave door het NFI is, met uitzondering van commentaar op een aantal punten, inhoudelijk niet bestreden. Hoe die fragmenten uiteindelijk uitgelegd moeten worden, is van belang bij de bewijsvraag die hierna aan de orde komt.
Het hof ziet dan ook geen aanleiding de derde vertaling uit te sluiten van het bewijs.
Bewijsuitsluiting van de verklaringen van de [getuigen]
De door de getuigen [getuigen] afgelegde verklaringen zijn door verdachte en zijn medeverdachten steeds betwist.
Door de advocaat-generaal is bij haar beoordeling van de bewijsbaarheid van de ten laste gelegde feiten uitgegaan van de bruikbaarheid van de getuigenverklaringen, die in verschillende stadia van de opsporing en de vervolging door de [getuigen] zijn afgelegd.
Het hof zal deze verklaringen echter van het bewijs uitsluiten en licht dat als volgt toe.
De [getuigen] hebben bij de politie belastende verklaringen afgelegd over de betrokkenheid van verdachte en medeverdachten bij strafbare feiten uit dit dossier.
Zij zijn hierover ook bij de rechter-commissaris gehoord.
Het hof heeft daarom pogingen in het werk gesteld om de getuigen opnieuw te horen, teneinde zich ook zelf van de (on)betrouwbaarheid van hun verklaringen te kunnen overtuigen. Die pogingen hebben echter tot niets geleid.
Bij die stand van zaken, gevoegd bij het feit dat het hof uit een mailbericht van de advocaat van een van de getuigen heeft afgeleid dat ten minste een van hen zich moedwillig aan dit voorgenomen verhoor heeft onttrokken, zelfs na een bevel medebrenging, acht het hof het onontkoombaar dat de verklaringen van de getuigen [getuigen] van het bewijs worden uitgesloten.
Door een onvolkomenheid in het door het ressortsparket en het hof bij de verwerking van strafzaken gebruikte computerprogramma is de nummering van de feiten anders weergegeven dan op de oorspronkelijke tenlastelegging is aangegeven. Het hof hernummert de feiten aldus:
Oorspronkelijke tenlastelegging Arrest hof
Feit 1 Feit 1
Feit 2 Feit 2
Feit 3 Feit 6
Feit 4 Feit 5
(Feit 5) (Feit 3)
Feit 6 Feit 4
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen tenlastegelegd dat:
1.
(zaak 5)
hij op of omstreeks 11 september 2007 te [plaatsnaam], althans in het arrondissement [plaatsnaam], op/aan de openbare weg, het [straatnaam], althans een openbare weg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot het ter beschikking stellen van een pincode, in elk geval van enige gegevens, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- op die [aangever 1] is/zijn afgelopen en/of een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp aan/op die [aangever 1] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of gericht en/of (daarbij) tegen die [aangever 1] heeft/hebben gezegd: “Meekomen we moeten het nummer hebben” en/of “werk mee vriend, dan gebeurt je niks. Nummer, ik moet nummer hebben”;
2.
(zaak 6)
hij op of omstreeks 25 september 2007 te [plaatsnaam], althans in het arrondissement [plaatsnaam], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op of aan de openbare weg, de [straatnaam] aldaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer bankpas(sen) en/of een geldbedrag van (ongeveer) 40 euro, in elk geval enig goed of geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer bankpas(sen) en/of een geldbedrag van (ongeveer) 40 euro, in elk geval enig goed en/of geldbedrag, en/of het ter beschikking stellen van een of meer pincode(s), althans van enige gegevens, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- die [aangever 2] (met kracht) tegen een muur heeft/hebben gedrukt en/of geduwd en/of de nek van die [aangever 2] heeft/hebben omklemd en/of (daarbij) die [aangever 2] dreigend heeft/hebben toegevoegd: "Pinpas, pinpas"en/of "Je pincode klopt niet, geef mij je pincode, zeg eerlijk" en/of
- die [aangever 2] een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp heeft getoond en/of voorgehouden en/of op die [aangever 2] heeft gericht, en/of
- die [aangever 2] (met kracht) tegen het hoofd en/of in het gezicht heeft/hebben gestompt en/of geslagen en/of
- de broekzakken van die [aangever 2] heeft/hebben doorzocht;
4. (was feit 6)
(zaak 35)
primair
hij op of omstreeks 08 november 2007 te [plaatsnaam], althans in het arrondissement [plaatsnaam], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [straatnaam + huisnummer] heeft weggenomen een minidisc-speler en/of een of meer mobiele telefoon(s) en/of een autosleutel en/of een horloge, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van de (tuin)deur(en) van die woning;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 8 november 2007 tot en met 21 december 2007 te [plaatsnaam], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op een of meer tijdstippen, een of meer mobiele telefoon(s) en/of een horloge, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) (telkens) wist(en), redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dit/deze door diefstal, in elk geval enig misdrijf was/waren verkregen;
5. (was feit 4)
(zaak 9)
hij op of omstreeks 29 september 2007 te [plaatsnaam], althans in het arrondissement [plaatsnaam], op/aan de openbare weg, te weten de [straatnaam], althans een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 4], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 4], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of (een) aan andere deelnemer(s) van dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
- op die [aangever 4] afgelopen en/of een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp tegen de borst en/of de rug en/of het lichaam van die [aangever 4] gericht en/of gezet en/of gedrukt en/of gehouden en/of
- de jaszakken en broekzakken van die [aangever 4] doorzocht en/of
- die [aangever 4] gedwongen, althans gezegd, om de bosjes in te gaan en/of de handen achter zijn hoofd te houden en/of
- die [aangever 4] (dreigend) toegevoegd dat wanneer hij zou ontsnappen of wanneer hij aangifte zou doen, hij dood zou zijn en/of
- gedreigd die [aangever 4] door zijn ballen, zijn hart en zijn keel te schieten en daarbij een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp op voornoemde lichaamsdelen gericht en/of gezet en/of gedrukt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
6. (was feit 3)
(zaak 8)
hij op of omstreeks 28 september 2007 te [plaatsnaam], althans in het arrondissement [plaatsnaam], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 5] en/of [aangever 6] heeft gedwongen tot de afgifte van twee, althans één, (een) (Post)bankpas(sen) en/of een (ABN-Amro)bankpas en/of de daarbij behorende pincode(s) en/of een mobiele telefoon (merk Sony Ericsson) en/of twee, althans één, portemonnee(s) (met inhoud) en/of een mp3-speler (merk Ipod), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan voornoemde [aangever 5] en/of [aangever 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- die [aangever 5] en/of [aangever 6] heeft/hebben tegengehouden, althans de weg versperd, (terwijl die [aangever 5] en/of [aangever 6] op een fiets reden) en/of (vervolgens) van die fiets hebben getrokken, en/of
- tegen die [aangever 5] en/of [aangever 6] heeft/hebben gezegd: "bek houden, meekomen", althans woorden geuit van gelijke aard of strekking en/of (vervolgens) die [aangever 5] en/of [aangever 6] heeft/hebben meegetrokken naar (nabijgelegen) bosjes, en/of
- die [aangever 5] en/of [aangever 6] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben getoond, althans dat vuurwapen/voorwerp voor die [aangever 5] en/of [aangever 6] zichtbaar heeft/hebben gedragen/vastgehad, en/of
- tegen die [aangever 5] en/of [aangever 6] heeft/hebben gezegd dat hij/zij zijn/hun telefoon(s) en/of bankpas(sen) en/of portemonnee(s), althans zijn/hun spullen, moest(en) afgeven, en/of
- die [aangever 5] en/of [aangever 6] heeft/hebben gevraagd naar de bij die bankpas(sen) bijbehorende pincode(s), en/of
- tegen die [aangever 5] en/of [aangever 6] heeft/hebben gezegd dat hij/zij verder de bosjes in moest(en) lopen en/of (vervolgens) gezegd dat hij/zij daar op de grond moest(en) gaan liggen, en/of
- tegen die [aangever 5] en/of [aangever 6] heeft/hebben gezegd: “rustig aan met die handen, anders schiet ik je kop eraf”en/of (zakelijk weergegeven) gezegd dat hij goed met wapens was en/of dat zij niet bang waren om te schieten en/of dat hij die [aangever 6] niet wilde doodschieten maar wel door de knieschijven kon schieten, althans woorden geuit van gelijke dreigende aard of strekking;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1, 2, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Motivering vrijspraak feit 2 (zaak 6)
Verdachte is ten laste gelegd dat hij samen met anderen een overval heeft gepleegd op aangever [aangever 2] (de zaak [zaaknaam]).
De rechtbank heeft verdachte daarvan vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte bij deze overval betrokken is geweest. Zij heeft daarbij gewezen op fragment E uit de OVC-gesprekken en stelt dat, nu verdachte zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen en geen verklaring heeft gegeven voor hetgeen hij toen heeft gezegd, hij voor dit feit kan worden veroordeeld.
Het hof overweegt als volgt.
Vast staat dat aangever [aangever 2] op 25 september 2007 laat op de avond is overvallen door drie daders. Twee daders hielden hem vast terwijl een derde, waarvan medeverdachte [medeverdachte B] in zijn eigen zaak heeft aangegeven dat hij dat is geweest, is weggegaan en heeft geprobeerd te pinnen met de pas van aangever.
Naar het oordeel van het hof kan uit fragment E van de OVC-gesprekken niet met zekerheid worden afgeleid dat verdachte hier samen met medeverdachte [medeverdachte B] spreekt over deze bewuste overval. De zinsnede “op, op die dag jij, die andere bleef daar, ik ging ik zo” is te onbestemd om daaruit, ook bij beschouwing van het fragment in zijn geheel, te kunnen afleiden dat wordt gesproken over de onderhavige zaak.
Nu overig bewijs ontbreekt, is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij deze overval betrokken is geweest. Hij zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Motivering vrijspraak feit 5 (zaak 9)
De rechtbank heeft verdachte van dit feit vrijgesproken.
De officier van justitie heeft tegen deze vrijspraak hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voor dit feit veroordeeld dient te worden. Zij baseert dat mede op de derde (NFI-)vertaling van de fragmenten B en F uit de OVC-gesprekken, die naar haar oordeel (voldoende) overeenstemt met de eerste vertaling.
De raadsman heeft vrijspraak voor dit feit bepleit.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het staat vast dat er omstreeks 29 september 2007 een overval heeft plaatsgevonden op aangever [aangever 4] door vier personen, waarbij aangever ernstig is bedreigd. Zo ernstig, dat hij op een zeker moment vreesde voor zijn leven en een christelijk lied is gaan zingen. In een tweetal fragmenten uit de OVC-gesprekken lijkt te worden gerefereerd aan deze overval door het gebruik van de woorden “Jezus Christus”.
Zoals reeds eerder overwogen zal het hof uitsluitend de derde vertaling voor het bewijs bezigen en zal het daarbij niet, zoals de advocaat-generaal heeft gedaan, de eerste vertaling van de OVC-gesprekken betrekken.
In fragment B wordt door de medeverdachte [medeverdachte B] gesproken over “die van Opsporing verzocht, die van Jezus Christus” en dat die (feiten, hof) “zijn doorgestreept”.
Uit de reactie van verdachte, voor zover verstaanbaar enkel het woord “ja”, kan het hof geen betrokkenheid van verdachte bij deze overval afleiden.
Datzelfde geldt voor hetgeen naar voren komt in fragment F.
Daarin spreekt verdachte over iets “samen met ons”. Medeverdachte [medeverdachte B] reageert daarop “ja, met, met mij”, en zegt achtereenvolgens “bij ding, bij ding, met Jezus?”, “met Christus?” en “Met Jezus Christus, toch?”.
Uit de reacties van verdachte “Wat denk je wel” en “Wat dan?”, voor zover verstaanbaar, valt niet af te leiden of de woorden van de medeverdachte de verdachte iets zeggen, laat staan dat daarop in bewijstechnische zin betrokkenheid van verdachte bij deze overval kan worden gebaseerd. Daarbij is voor het hof van belang dat de woorden “Jezus Christus” noch in fragment B noch in fragment F door verdachte in de mond zijn genomen, maar door zijn gesprekspartner.
Het hof zal verdachte dan ook tevens vrijspreken van het onder 5 ten laste gelegde feit.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 4 primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de tapgesprekken van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er onvoldoende reden was om de telefoon van verdachte vanaf 4 oktober 2007 te gaan tappen. Verdachte werd op dat moment immers enkel (nog maar) verdacht van het voelen aan autoportieren. Er was geen sprake van verdenking van een misdrijf dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, aldus de raadsman.
Met betrekking tot dit verweer heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“De rechtbank overweegt in dat kader dat uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat verdachte samen met een medeverdachte werd aangehouden, nadat door een getuige werd gezien dat deze twee personen aan portieren van auto’s hadden gevoeld en deze getuige eerder had gezien dat deze twee personen hadden ingebroken in een auto. De medeverdachte wordt op dat moment naar aanleiding van een aantal goederen die hij bij deze aanhouding onder zich had, in verband gebracht met gewapende overvallen. De rechtbank is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden tot de beslissing kon worden gekomen om ook verdachtes telefoon te gaan tappen. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.”
Het hof neemt deze overweging over en maakt die tot de zijne. Het hof verwerpt het verweer.
De rechtbank heeft verdachte van het tenlastegelegde feit vrijgesproken omdat – kort gezegd – ten laste was gelegd dat verdachte de woninginbraak alleen had gepleegd, en niet kon worden vastgesteld dat verdachte alle handelingen zelf heeft begaan.
In hoger beroep is de tenlastelegging gewijzigd in die zin dat primair ten laste is gelegd het medeplegen van een woninginbraak en subsidiair de heling van een aantal goederen die van die woninginbraak afkomstig waren.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het primair tenlastegelegde.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte voor het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken en hooguit voor de tenlastegelegde heling kan worden veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte deze woninginbraak heeft medegepleegd.
Daarbij acht het hof van belang dat verdachte die avond, tijdens een telefoongesprek op het moment dat de woninginbraak kan zijn gepleegd, fluisterend zegt dat hij bezig is.
Voorts is bij deze inbraak onder meer een Nokia 6310 weggenomen.
Dat heeft betekenis, omdat enkele uren na deze inbraak een telefoongesprek is afgeluisterd tussen de medeverdachten [medeverdachte A] en [medeverdachte C]. Daarbij wordt gevraagd waar de telefoon is, waarop vervolgens wordt gezegd dat [verdachte] die heeft en dat het een 6310 is.
Vijf uur na de inbraak blijkt de sim-kaart van verdachte geplaatst te zijn in het weggenomen toestel, waarna verdachte dat toestel een paar dagen heeft gebruikt.
Onder al deze omstandigheden en vooral nu verdachte slechts enkele uren na de inbraak het weggenomen toestel in gebruik heeft genomen en hij hierover geen verklaring heeft willen afleggen, is het hof van oordeel dat bewezen is dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij deze inbraak.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
4.
(zaak 35)
primair
hij op 08 november 2007 te [plaatsnaam], tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [straatnaam + huisnummer] heeft weggenomen een minidisc-speler en mobiele telefoon en een autosleutel en een horloge, ten dele toebehorende aan [aangever 3], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak op de deuren van die woning.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 4 primair bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft, alle aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen achtend, oplegging van een gevangenisstraf van acht jaren gevorderd, met aftrek van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd.
De rechtbank heeft verdachte uitsluitend veroordeeld voor de aan hem als feit 5 (in hoger beroep genummerd als feit 3) ten laste gelegde poging tot woninginbraak, tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Van de overige vijf feiten is verdachte vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft vrijspraak gevorderd van de feiten 1 en 3 (in hoger beroep genummerd als de feiten 1 en 6) die elk, kort gezegd, een overval betreffen. Zij heeft, rekening houdend met een nieuwe veroordeling na de feiten die in deze zaak aan de orde zijn, oplegging van drie jaar gevangenisstraf gevorderd terzake van de ten laste gelegde feiten 2, 4, 5 en 6 primair (in hoger beroep genummerd als de feiten 2, 3, 4 primair en 5), die kort gezegd het medeplegen van twee overvallen, een woninginbraak en een poging daartoe behelzen.
Het hof komt, zoals hiervoor vermeld, tot bewezenverklaring van de onder 4 primair ten laste gelegde woninginbraak.
Dit is een bijzonder ergerlijk misdrijf, dat onrust en onveiligheidsgevoelens bij de direct betrokkenen en in de samenleving als geheel teweeg brengt.
Verdachte heeft nimmer een verklaring omtrent zijn betrokkenheid bij dit feit willen afleggen.
Verdachte is voorafgaand aan het plegen van dit misdrijf nimmer met justitie in aanraking gekomen. Dat neemt het hof ten voordele van verdachte in aanmerking.
Het hof houdt tenslotte rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en zal verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opleggen, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 4 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, en/of artikel 27a Sr bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het niet in het hoger beroep betrokken feit
Stelt vast dat de rechtbank voor het onder 3 (in eerste aanleg genummerd als feit 5) bewezenverklaarde en gekwalificeerde een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden heeft opgelegd, hetgeen niet aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Aldus gewezen door
mr A.G. Coumans, voorzitter,
mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr E.H. Schulten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L. Gereke, griffier,
en op 12 mei 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.