ECLI:NL:GHARN:2011:BQ5171

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.064.988
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep alimentatie en draagkracht in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 25 januari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de alimentatieverplichting van de man ten behoeve van zijn minderjarige kind. De man, die in beroep is gekomen, stelde dat zijn draagkracht ontoereikend was om de door de rechtbank vastgestelde alimentatie van € 200,-- per maand te voldoen. De rechtbank Zwolle-Lelystad had eerder op 9 februari 2010 de alimentatie vastgesteld op dit bedrag, na een verzoek van de vrouw om wijziging van de eerdere beschikking van 5 november 2008. De man had in eerste aanleg geen verweer gevoerd tegen de wijziging van de alimentatie en verzocht in hoger beroep om de alimentatie op nihil te stellen.

Het hof oordeelde dat de man zijn stelling over de ontoereikende draagkracht niet voldoende had onderbouwd. Hij had nagelaten om de benodigde financiële informatie en bewijsstukken te overleggen, ondanks de verplichting daartoe volgens het procesreglement. Het hof stelde vast dat de behoefte van het kind, zoals berekend door de vrouw, niet was betwist door de man. De vrouw had ook geen verweer gevoerd tegen de draagkracht van de man, waardoor het hof deze onbesproken liet.

Uiteindelijk verklaarde het hof de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot verlaging van de alimentatie en bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van het onderbouwen van financiële stellingen in alimentatiezaken en de verplichting om relevante documentatie te overleggen in hoger beroep.

Uitspraak

Beschikking d.d. 25 januari 2011
Zaaknummer 200.064.988
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[naam man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R. Plieger, kantoorhoudende te Arnhem,
tegen
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.F. Kiers, kantoorhoudende te Deventer.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 9 februari 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, het verzoek van de vrouw tot wijziging van de beschikking van 5 november 2008 van diezelfde rechtbank toegewezen en de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam kind] (hierna: [kind]), geboren op [2005] te [geboorteplaats], met ingang van 5 januari 2010 bepaald op € 200,-- per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 7 mei 2010, heeft de man verzocht de beschikking van 9 februari 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind] te stellen op nihil, althans op een zodanig bedrag als het hof vermeent te behoren.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 22 juni 2010, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht de grieven van de man te verwerpen, kosten rechtens.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken.
Ter zitting van 10 januari 2011 is de zaak behandeld. Namens de man heeft ter zitting het woord gevoerd mr. Plieger en namens de vrouw mr. Kiers. Partijen zijn zelf ter zitting niet verschenen.
De beoordeling
De beschikking waarvan thans wijziging wordt verzocht
1. Bij beschikking van 5 november 2008 heeft de rechtbank de door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [kind] bepaald op € 72,-- per maand (per 1 januari 2010 na indexering € 74,80 per maand).
2. Op 5 januari 2010 heeft de vrouw bij inleidend verzoekschrift de rechtbank verzocht deze beschikking te wijzigen en de daarin vastgestelde kinderalimentatie op grond van gewijzigde omstandigheden aan zowel haar zijde als de zijde van de man te stellen op € 200,-- per maand. De man heeft in eerste aanleg geen verweer gevoerd tegen de wijziging van de kinderalimentatie. De rechtbank heeft daarop het verzoek van de vrouw, nu dit haar niet onrechtmatig en ongegrond is voorgekomen, toegewezen en de kinderalimentatie van [kind] met ingang van 5 januari 2010 op € 200,-- per maand bepaald. Tegen deze beschikking is het hoger beroep van de man gericht.
Het verzoek van de man in hoger beroep
3. In zijn beroepschrift heeft de man het hof verzocht zijn betalingsverplichting op nihil te stellen. Dit verzoek heeft de man voor het eerst in hoger beroep gedaan.
4. Artikel 362 Rv verklaart in hoger beroep een aantal artikelen betreffende de behandeling in eerste aanleg van overeenkomstige toepassing. De wetgever heeft in dat artikel echter uitdrukkelijk bepaald dat -anders dan in eerste aanleg- in hoger beroep niet voor het eerst een zelfstandig verzoek kan worden gedaan.
5. Het verzoek van de man in hoger beroep is een zelfstandig verzoek, voor zover het betreft een verzoek tot nihilstelling/verlaging van de destijds bij beschikking van 5 november 2008 vastgestelde alimentatie, en daarmee een verzoek dat de man niet voor het eerst in hoger beroep kan doen.
6. De man zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn in hoger beroep gedane verzoek voor zover het betreft de verlaging van de bij beschikking van 5 november 2008 vastgestelde en geïndexeerde alimentatie.
Het geschilpunt
7. Het geschilpunt tussen partijen betreft uitsluitend de gewijzigde draagkracht van de man.
8. Het hof stelt vast dat de behoefte van [kind], zoals deze door de vrouw in haar inleidend verzoekschrift van 3 januari 2010 is berekend op € 200,-- per maand door de man in hoger beroep niet is weersproken. De behoefte van [kind] staat derhalve vast.
Vervolgens stelt het hof vast dat in eerste aanleg, noch in hoger beroep de draagkracht van de vrouw onderdeel van het debat is geweest, evenmin als de verdeling van voornoemde behoefte over de onderhoudsplichtigen. Het hof zal de draagkracht van de vrouw daarom onbesproken laten, ervan uitgaande dat de vrouw niet in staat is in voornoemde behoefte van [kind] bij te dragen.
Verder is niet tegen de ingangsdatum van de (gewijzigde) alimentatieverplichting gegriefd. Het hof zal bij het vaststellen van de door de man aan de vrouw eventueel te betalen (hogere) bijdrage ten behoeve van [kind] eveneens uitgaan van 5 januari 2010, zijnde de datum waarop het inleidend verzoekschrift van de vrouw bij de rechtbank is ingekomen.
De draagkracht van de man
9. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat hij onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] te voldoen. De vrouw heeft deze stelling betwist.
10. Partijen dienen ter onderbouwing van de door hen ingenomen standpunten bescheiden in het geding te brengen, om het zodoende voor het hof mogelijk te maken zich een oordeel te vormen over de juistheid van de beschikking waartegen het beroep zich richt.
11. Uit artikel 2.1.1 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven volgt dat in alimentatiezaken, indien de draagkracht wordt betwist, ten minste -voor zover hier van belang- de volgende financiële informatie wordt overgelegd: van werknemers en uitkeringsgerechtigden: de meest recente jaaropgave en de drie meest recente loonopgaven en/of uitkeringsspecificaties; (...); de meest recente aangifte inkomstenbelasting, indien gedaan, met de bijbehorende aanslag (...); een specificatie van de woonlasten met bewijsstukken, waaronder een bewijsstuk van de eventuele huurtoeslag; bewijsstukken van de eventuele schuld(en) en opgave van de restantschuld(en) en restantlooptijd, alsmede opgave wanneer en waarvoor deze schuld(en) is (zijn) aangegaan en bewijsstukken van de aflossing van die schulden (...); bewijsstukken van bijzondere lasten die in geschil zijn en een draagkrachtberekening (...). Indien het een wijzigingsverzoek betreft, wordt tevens overgelegd de financiële informatie over de periode waarover wijziging wordt verzocht.
12. Het had op de weg van de man gelegen, nu hij in beroep is gekomen tegen het oordeel van de rechtbank en hij degene is die stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is en is geweest voor het betalen van de vastgestelde bijdrage, om zijn stellingen met justificatoire bescheiden te onderbouwen, temeer nu de vrouw deze stellingen betwist. De man heeft dit nagelaten, hoewel hij op grond van het procesreglement hiertoe verplicht is.
13. De man heeft het hof geen inzicht verschaft in zijn inkomen en overige financiële omstandigheden over de te beoordelen periode van 5 januari 2010 tot aan de datum van de behandeling ter zitting in hoger beroep. Hij heeft derhalve zijn stelling dat hij geen draagkracht heeft, niet voldoende onderbouwd. Een tweetal specificaties van een WW-uitkering betreffende periode van 22 februari 2010 tot en met 18 april 2010 is onvoldoende om zijn inkomen te kunnen vast te stellen. Bovendien heeft de man geen enkel stuk overgelegd met betrekking tot de door hem genoemde lasten.
14. Het hof is hierdoor niet in staat een berekening van de draagkracht van de man te maken. Dit brengt mee dat het hoger beroep onvoldoende onderbouwd is en dat de beschikking van de rechtbank voor bekrachtiging in aanmerking komt.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek betreffende de verlaging van de bij beschikking van 5 november 2008 vastgestelde en geïndexeerde alimentatie;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 9 februari 2010, waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, R. Feunekes en G.K. Schipmölder en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
25 januari 2011 in bijzijn van de griffier.