ECLI:NL:GHARN:2011:BQ5175

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
25 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.059.449
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging hoofdverblijf van de minderjarige zoon ten gunste van de vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 25 januari 2011 uitspraak gedaan over de wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarige [kind]. De moeder, appellante, verzocht om de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 december 2009 te vernietigen, waarin het hoofdverblijf van [kind] bij de vader was bepaald. De moeder stelde dat zij niet weigerachtig was ten aanzien van de omgang tussen de vader en [kind], maar dat de voortdurende strijd tussen hen de oorzaak was van het mislukken van de omgang. De rechtbank had volgens haar niet alle mogelijkheden voor omgang onderzocht en het belang van [kind] miskend.

De vader, geïntimeerde, betwistte de stellingen van de moeder en stelde dat zij de contacten tussen hem en [kind] frustreerde. Hij voerde aan dat [kind] geen nadelen ondervond van de wijziging van zijn hoofdverblijfplaats, aangezien hij nog steeds begeleid werd door Bureau Jeugdzorg (BJZ) en in een vertrouwde omgeving verbleef. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat de moeder niet in het belang van [kind] handelde door niet mee te werken aan contact met de vader.

Het hof concludeerde dat de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de vader diende te zijn, gezien de coöperatieve houding van de vader en de zorgwekkende situatie van de moeder. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd, waarbij het hof de motivering van de rechtbank overnam. De uitspraak benadrukt het belang van samenwerking tussen ouders in het belang van hun kinderen en de noodzaak om het welzijn van het kind voorop te stellen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 25 januari 2011
Zaaknummer 200.059.449
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[naam moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.H.H. Meulemeesters, kantoorhoudende te Utrecht,
tegen
[naam vader],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. E.C.M. van Waes, kantoorhoudende te Bergen op Zoom,
Belanghebbende:
Bureau Jeugdzorg Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 22 december 2009 heeft -voor zover hier van belang- de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, het hoofdverblijf van de minderjarige [kind] (hierna: [kind]), geboren op [2001] te [geboorteplaats], bij de vader bepaald. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de in de beschikking van 5 februari 2004 neergelegde omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige niet langer van kracht zal zijn.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 11 maart 2010, heeft de moeder verzocht de beschikking van 22 december 2009 te vernietigen en opnieuw beslissende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader af te wijzen en de hoofdverblijfplaats van [kind] bij haar te bepalen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 16 juni 2010, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, althans het verzoek van de moeder af te wijzen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 18 maart 2010 met bijlagen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), een brief van 8 oktober 2010 van mr. Van Waes en een brief van 10 december 2010 van mr. Van Waes met bijlagen (door mr. De Vos, een kantoorgenoot van mr. van Waes, op 16 december 2010 nogmaals in drievoud toegezonden).
Ter zitting van 23 december 2010 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder en de vader, bijgestaan door hun advocaten. Namens BJZ is de heer Z.P. van der Schaaf ter zitting verschenen en namens de raad mevrouw A. Uit den Boogaard.
De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Uit de affectieve relatie tussen de ouders is [kind] geboren. De vader heeft [kind] erkend. De samenwoning is in 2003 beëindigd. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag (bij beschikking van de rechtbank van 29 augustus 2008).
2. De moeder heeft uit een eerdere relatie twee kinderen, namelijk [kind 2] en [kind 3]. Zowel [kind 2], [kind 3] als [kind] zijn sinds 29 december 2005 onder toezicht gesteld.
3. Bij beschikking van de rechtbank van 29 augustus 2008 is de zaak aangehouden voor wat betreft de omgangsregeling. De vader heeft bij aanvullend zelfstandig verzoek verzocht om de hoofdverblijfplaats van [kind] bij hem te bepalen. De rechtbank heeft beslist zoals hiervoor vermeld onder 'Het geding in eerste aanleg'. De moeder heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
De standpunten
4. De moeder betwist in haar beroepschrift dat zij een weigerachtige houding heeft aangenomen ten aanzien van de omgang tussen de vader en [kind]. Aan het mislukken van de omgang ligt volgens haar de voortdurende strijd tussen de vader en haar ten grondslag. Zij stelt dat de beslissing van de rechtbank in strijd is met de 'ultimum remedium' gedachte. De rechtbank heeft, aldus de moeder, niet onderzocht of alle mogelijkheden voor omgang waren uitgeput. Zij stelt meerdere malen bij BJZ te hebben aangegeven akkoord te gaan met contact tussen de vader en [kind], zij het op minimale en zakelijke wijze. Volgens haar is er geen sprake van een stelselmatige boycot van de omgangsregeling. In 2009 heeft drie keer omgang (onder begeleiding) plaatsgevonden tussen [kind] en de vader. De rechtbank heeft voorts het belang van [kind] miskend door niet te kijken naar de ingrijpendheid van de wijziging. Daarnaast stelt de moeder dat niet gebleken is dat zij in de verzorgende en opvoedende taken tekort is geschoten. Tot slot voert de moeder aan dat er sinds 30 december 2009 (de datum van de feitelijke wijziging van het hoofdverblijf) geen persoonlijk contact tot stand is gekomen tussen [kind] en haar.
5. De vader heeft de stellingen van de moeder gemotiveerd betwist. Hij stelt dat de moeder de contacten tussen hem en [kind] al lange tijd frustreert. De moeder is volgens hem wel degelijk tekort geschoten in haar verzorgende en opvoedende taak door geen medewerking te verlenen aan contact tussen hem en [kind]. Volgens de vader ondervindt [kind] geen nadelen van de wijziging van zijn hoofdverblijfplaats. Zo worden zij nog steeds begeleid door BJZ en betreft het voor [kind] geen onbekende omgeving. De gezinsvoogd was ook voornemens om een verzoek in te dienen tot uithuisplaatsing van [kind] (met plaatsing bij de vader) vanwege ernstige zorgen over [kind] (en ook over [kind 3] en [kind 2]). Volgens de vader heeft de moeder bovendien ter zitting in eerste aanleg gezegd dat [kind] maar bij hem moest gaan wonen en dat zij dan in dat geval geen omgang met [kind] wilde. De huidige houding van de moeder jegens de vader, [kind] en de gezinsvoogd is ook de oorzaak dat -op advies en met medeweten van de gezinsvoogd- er geen omgang plaatsvindt tussen de moeder en [kind]. Wel houdt de vader de moeder op de hoogte van ontwikkeling van [kind]. Ter zitting heeft de vader nog aangegeven dat [kind] wel zijn broertjes en zijn moeder mist. [kind] heeft daarom al meerdere keren kaartjes of bloemen naar de moeder gestuurd (onder meer in verband met haar verjaardag en Moederdag), maar hij krijgt daar tot zijn teleurstelling geen respons op.
6. De raad en BJZ zijn de mening toegedaan dat [kind], gelet op de zorgen die er zijn en de houding van de moeder, het beste af is bij de vader.
7. BJZ heeft aangegeven dat de moeder zeer veeleisend is en alle gesprekken met de gezinsvoogd afhoudt. Ook is veel post (waaronder ook aangetekende post) ongeopend retour gekomen en heeft de moeder BJZ niet op de hoogte gesteld van haar vakantie naar Indonesië. Bovendien bestaan er dusdanig ernstige zorgen over [kind 3] en [kind 2], dat een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing is gedaan.
8. De raad heeft ter zitting aangegeven dat de moeder, door niet mee te werken, het belang van [kind] om contact te hebben met zijn vader niet voorop heeft gesteld. De belemmerende houding van de moeder richting de vader en BJZ heeft uiteindelijk geleid tot de wijziging van de hoofdverblijfplaats.
9. Gelet op de stukken en de behandeling ter zitting overweegt het hof het volgende. De contacten tussen de hulpverlenende instanties en de moeder verlopen al lange tijd zeer moeizaam. Voor zover er informatie over de moeder en de kinderen beschikbaar is, is deze informatie zorgwekkend. Uit eigen waarneming is het hof gebleken dat de moeder veel eisen stelt en dat alles op haar manier dient te gaan. Zij zegt mee te willen werken, maar gedraagt zich daar niet naar. De moeder handelt hiermee niet in het belang van haar kind(eren). Het hof deelt de conclusie van de rechtbank dat de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de vader dient te zijn en maakt de motivering van de rechtbank tot de zijne. Al hetgeen de moeder heeft aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders. Het hof heeft zowel de situatie ten tijde van de beslissing waarvan beroep alsmede de huidige situatie bij zijn oordeel betrokken. Vast staat dat het goed gaat met [kind] sinds hij bij zijn vader verblijft. De vader staat open voor hulpverlening en heeft een coöperatieve houding. Ook uit het competentieverslag van de kinderopvang (Kobalt) blijkt dat [kind] in de loop van 2010 een goede ontwikkeling heeft doorgemaakt op sociaal gebied. [kind] blijkt een enthousiaste jongen, die erg betrokken is bij de andere kinderen en gemakkelijk contact zoekt.
Slotsom
10. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan hoger beroep onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, R. Feunekes en G.K. Schipmölder, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 januari 2011 in bijzijn van de griffier.