Beschikking d.d. 15 februari 2011
Zaaknummer 200.069.611
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.A. van der Lem, kantoorhoudende te Deventer,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. Ph.J.N. Aarnoudse, kantoorhoudende te Deventer,
Bureau Jeugdzorg Overijssel,
gevestigd te Zwolle,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 18 juni 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, overeenkomstig het verzoek van de vader, de moeder van het ouderlijk gezag over de minderjarige [kind], geboren [in 2005], ontzet. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 2 juli 2010, heeft de moeder verzocht, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van 18 juni 2010 te vernietigen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 1 oktober 2010, heeft de vader het verzoek bestreden en verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, dan wel het verzoek in hoger beroep af te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 4 oktober 2010, heeft BJZ het verzoek bestreden en verzocht het hoger beroep van de moeder te verwerpen.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 9 juli 2010 met bijlagen van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) en twee brieven van 7 januari 2011, waarvan één met bijlagen, van mr. Van der Lem.
Ter zitting van 28 januari 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de moeder met mr. Van der Lem en de vader met mr. M.A. Knobben, kantoorgenoot van mr. Aarnoudse. Namens BJZ zijn de heren R. Swieringa en A. Meijer verschenen en namens de raad de heer B. Rijkse.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit de - inmiddels verbroken - relatie tussen de ouders is [kind] geboren. De vader heeft [kind] erkend. De rechtbank heeft bij beschikking van 10 juni 2008 bepaald dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over [kind]. [kind] had haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2. Bij de beschikking van 10 juni 2008 is tevens een zorgregeling tussen de vader en [kind] vastgesteld. Deze is aangevuld bij beschikking van 1 september 2008.
3. De kinderrechter heeft [kind] en haar halfbroer (te weten: [naam], geboren [in 1993]) - bij beschikking van 8 januari 2009 - onder toezicht gesteld van BJZ. Deze ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 8 januari 2012.
4. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 23 december 2009 de zorgregeling aangevuld en de moeder bevolen deze zorgregeling na te komen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Voorts heeft BJZ de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven met betrekking tot het nakomen van de zorgregeling tussen de vader en [kind].
5. De vader heeft de rechtbank - bij inleidend verzoek van 21 april 2010 - verzocht de moeder van het gezag over [kind] te ontzetten.
6. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank beslist zoals hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de moeder richt zich tegen deze beslissing.
7. Bij beschikking van 7 juni 2010 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] verleend voor de duur van vier weken gerekend vanaf de datum van de feitelijke uithuisplaatsing, nadat de moeder met [kind] naar Duitsland was gevlucht en zich onbereikbaar had gehouden voor BJZ. De moeder heeft [kind] op 2 augustus 2010 aan BJZ overgedragen. [kind] verblijft sindsdien in een (geheim) pleeggezin.
8. De kinderrechter heeft voorts een machtiging tot uithuisplaatsing - bij beschikking van 26 augustus 2010 - verleend met ingang van 26 augustus 2010 tot 8 januari 2011. Deze machtiging is inmiddels verlengd tot 8 januari 2012.
9. BJZ heeft op 5 november 2010 een verzoek ingediend tot wijziging van de zorgregeling tussen de vader en [kind]. Dit verzoek is door de kinderrechter - bij beschikking van 25 november 2010 - toegewezen.
De overwegingen
10. Een ouder kan, indien dit in het belang van het kind noodzakelijk wordt geoordeeld, van het gezag over zijn kind worden ontzet op grond van misbruik van het gezag of grove verwaarlozing van de verzorging en opvoeding van het kind, slecht levensgedrag of indien er sprake is van een onherroepelijke veroordeling ter zake van de in artikel 1:269 lid 1 onder sub c BW genoemde misdrijven. Tevens kan een ouder van het gezag worden ontzet indien deze de aanwijzingen van de stichting, bedoeld in artikel 1 onder f van de Wet op de jeugdzorg, in ernstige mate veronachtzaamt, een uithuisplaatsing belemmert en indien er gegronde vrees bestaat voor verwaarlozing van de belangen van het kind doordat de ouder het kind terugeist of terugneemt van anderen die diens verzorging en opvoeding op zich hebben genomen.
11. Uit de stukken blijkt dat de moeder een (schriftelijke) aanwijzing van BJZ heeft veronachtzaamd. Deze aanwijzing werd gegeven omdat de moeder weigerde mee te werken aan de omgang (zorgregeling) van [kind] met de vader.
Eveneens kan uit de stukken worden opgemaakt dat de moeder in het verleden de belangen van [kind]'s verzorging en/of opvoeding grof heeft verwaarloosd door keuzes die zij heeft gemaakt, onder meer ten aanzien van haar partnerkeuze en haar vlucht naar Duitsland.
12. Het hof stelt voorop dat, wat er verder zij van ernstige veronachtzaming van de schriftelijke aanwijzing en de grove verwaarlozing, een uit te spreken ontzetting van het gezag in ieder geval dient te voldoen aan de voorwaarde dat de rechter de ontzetting in het belang van het kind noodzakelijk oordeelt. Het hof beantwoordt de vraag naar deze noodzaak naar de situatie zoals die ten tijde van de mondelinge behandeling van de zaak bij het hof bestond. Het gaat immers om een beslissing waarvan ingevolge artikel 1:277 BW steeds wijziging mogelijk is, zodat beoordeling van die vraag naar een toestand in het verleden niet zinvol is.
13. De huidige toestand is, dat [kind] per augustus 2010 uit huis geplaatst is op een geheim adres. De moeder heeft begeleide contacten met haar en dat gaat goed. De moeder is - zo is ter zitting van het hof naar voren gekomen - gemotiveerd bezig haar leven in rustig vaarwater te krijgen. Het hof acht aannemelijk dat de relatie tussen de moeder en de heer [naam] beëindigd is en dat de moeder hem al geruime tijd niet meer ziet, althans niet vrijwillig. De moeder is voor haar psychische klachten in behandeling bij Dimence en wordt met problemen van praktische aard (huisvesting, uitkering) in dat kader ook geholpen. Zij is ook bereid om mee te werken aan begeleide omgang tussen [kind] en de vader.
14. Onder deze omstandigheden is het hof - zoals ook ter zitting door de raad is geadviseerd - van oordeel dat de belangen van [kind] voor wat betreft de gezagsuitoefening door de moeder voldoende worden beschermd door de thans geldende maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Haar belang maakt het niet noodzakelijk dat de moeder van het gezag over haar ontzet wordt.
15. In het midden kan blijven of er voor ontzetting van het gezag ten tijde van de beslissing van de rechtbank wel voldoende aanleiding bestond. Niettemin merkt het hof ten overvloede op dat het zich niet aan de indruk heeft kunnen onttrekken dat de problemen waarin de moeder en [kind] hebben verkeerd niet alleen aan de moeder kunnen worden verweten, maar dat ook de vader daarin een rol heeft gespeeld. Het zou goed zijn als de vader zich meer beperkingen zou opleggen in zijn gedragingen tegenover de moeder. Daardoor zou een situatie kunnen ontstaan die ook meer in [kind]'s belang is, namelijk dat zij twee ouders heeft die op een normale manier met elkaar kunnen omgaan en ouders voor haar kunnen zijn.
De slotsom
16. Uit het bovenstaande volgt dat de beschikking waarvan beroep vernietigd moet worden en dat het inleidend verzoek van de vader moet worden afgewezen.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 18 juni 2010;
wijst het inleidend verzoek van de vader, strekkende tot ontzetting van de moeder
van het gezag over [kind], af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, R. Feunekes en E.F. Groot, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
15 februari 2011 in bijzijn van de griffier.