ECLI:NL:GHARN:2011:BQ6161

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00324
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 17 mei 2011 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een voorlopige voorziening. De belanghebbende, een vennootschap onder firma, had een naheffingsaanslag omzetbelasting ontvangen van € 3.166, inclusief een vergrijpboete en heffingsrente. Na bezwaar was de naheffingsaanslag verminderd, maar de belanghebbende ging in beroep bij de rechtbank Arnhem, die de aanslag uiteindelijk vernietigde. Hierna heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij zij schorsing van de naheffingsaanslag vroeg, omdat de Inspecteur in strijd met de wet was overgegaan tot invordering.

De voorzieningenraadsheer heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was. De voorzieningenraadsheer oordeelde dat er geen sprake was van onomkeerbare nadelige gevolgen, aangezien de naheffingsaanslag en de bijbehorende beschikkingen al waren vernietigd. De voorzieningenraadsheer benadrukte dat de rechtmatigheid van de invorderingsmaatregelen niet door de belastingrechter kan worden beoordeeld, maar dat hiervoor een civiele rechtsgang openstaat. De voorzieningenraadsheer concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat het spoedeisend belang ontbrak en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep of cassatie tegen deze beslissing worden ingesteld, conform de relevante bepalingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 11/00324
uitspraakdatum: 17 mei 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenraadsheer als bedoeld in artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
de vennootschap onder firma X te Z (hierna: belanghebbende)
en
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende is met dagtekening 27 oktober 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2006 (hierna: de naheffingsaanslag) opgelegd van € 3.166. Hierbij is tevens bij beschikking een vergrijpboete van € 791 opgelegd en een bedrag van € 642 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2 Bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2009 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van €2.024. De boete is verminderd tot een bedrag van € 506 en de heffingsrente tot een bedrag van € 350.
1.6 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 25 januari 2011 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente vernietigd.
1.7 Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank bij brief van 1 maart 2011, ingekomen bij het Hof op 2 maart 2011, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 25 april 2011, ingekomen bij het Hof op 27 april 2011 heeft belanghebbende de voorzieningenraadsheer van het Hof verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende een schorsing van de naheffingsaanslag.
1.8 De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 11 mei 2011 een nader stuk ingediend, welk stuk op 12 mei 2011 door de griffier van het Hof per fax aan de Inspecteur is toegezonden.
1.9 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
1.10 De onderhavige zaak is ter zitting tegelijkertijd behandeld met het verzoek van A met nummers 11/00319 tot en met 11/00323 en 11/00325 met betrekking tot de inkomstenbelasting voor de jaren 2003 tot en met 2007.
2. Feiten
2.1 De Rechtbank heeft in haar uitspraak in onderdeel 4 (Beoordeling geschil) het volgende opgenomen:
“In de bovengenoemde zaken van A over de jaren 2003 tot en met 2007 hebben partijen bij wijze van compromis overeenstemming bereikt voor de inkomstenbelasting en de omzetbelasting. Onderdeel van dit compromis is dat de onderhavige naheffingsaanslag omzetbelasting, boetebeschikking en beschikking heffingsrente vervallen.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Het beroep dient gegrond te worden verklaard.”
2.2 De Inspecteur heeft op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) met dagtekening 6 mei 2011 de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente ambtshalve vernietigd.
2.3 Belanghebbende heeft hoger beroep aangetekend, inhoudende een verzoek om een hogere proceskostenvergoeding.
3. Verzoek
Belanghebbende heeft de voorzieningenraadsheer verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende – kort gezegd – schorsing van de naheffingsaanslag, omdat de Inspecteur in strijd met artikel 27h, lid 5 van de AWR binnen de hogerberoepstermijn is overgegaan tot de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de Rechtbank
4. Overwegingen
4.1 De voorzieningenraadsheer stelt voorop dat een rechter in belastingzaken niet bevoegd is te oordelen over de rechtmatigheid van de door de ontvanger van de belastingdienst genomen invorderingsmaatregelen. Daarvoor is een rechtsgang geopend bij de civiele rechter.
4.2 Ingevolge artikel 8:81, lid 1, van de Awb in samenhang met artikel 27j van de AWR kan de voorzieningenraadsheer van het Hof op verzoek van belanghebbende, een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.3 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van een spoedeisend belang. Het spoedeisende belang was ten tijde van het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening gelegen in het opheffen van het verleende uitstel van betaling en de dreigende invorderingsmaatregelen. Thans is de spoedeisendheid gelegen in de dreiging dat er invorderingsmaatregelen genomen zullen gaan worden.
4.4 De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen spoedeisend belang heeft bij haar verzoek nu de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente zijn vernietigd.
4.5 Naar het oordeel van de voorzieningenraadsheer is geen sprake van een spoedeisend belang. Er moet voor een spoedeisend belang sprake zijn van nadelige nevengevolgen waardoor belanghebbende bij het uitblijven van de voorlopige voorziening ernstig en onherstelbaar nadeel zal leiden. Nu de naheffingsaanslag en de beschikkingen zijn vernietigd is geen sprake van nadelige nevengevolgen die onomkeerbaar zijn. Aangezien een spoedeisend belang naar het oordeel van de voorzieningenraadsheer ontbreekt, zal hij het verzoek afwijzen.
4.6 De voorzieningenraadsheer komt derhalve niet toe aan de toetsing van de rechtmatigheid – die gezien het feit dat de zaak zich nog in de hogerberoepsfase bevindt, slechts een marginale zou zijn geweest – van de door de Inspecteur vastgestelde aanslagen.
5. Kosten
De voorzieningenraadsheer ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De voorzieningenraadsheer wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzieningenraadsheer, in tegenwoordigheid van mr. N. ten Broek als griffier.
De beslissing is op 17 mei 2011 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzieningenraadsheer,
(N. ten Broek) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 17 mei 2011
Ingevolge artikel 27h, lid 2, en artikel 28, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan tegen deze uitspraak geen hoger beroep of beroep in cassatie worden ingesteld.