ECLI:NL:GHARN:2011:BR0342

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K10/0408
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beklag van bewoners over onvolledig opsporingsonderzoek en gebrek aan vervolging

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 4 juli 2011, is een klaagschrift ingediend door klagers tegen de beslissing van de officier van justitie te Utrecht om geen strafvervolging in te stellen tegen beklaagden. Het hof heeft kennisgenomen van diverse aangiften van klagers, die melding maakten van vernielingen, bedreigingen en discriminatie, gepleegd in Utrecht tussen augustus 2009 en juni 2010. Klagers, bijgestaan door hun advocaat mr. Y. Moszkowicz, voerden aan dat de politie en het openbaar ministerie onvoldoende actie hebben ondernomen naar aanleiding van hun meldingen, wat hen heeft gedwongen hun woning te verkopen uit angst voor hun veiligheid.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 27 mei 2011 zijn klagers en beklaagden gehoord, waarbij de advocaat-generaal concludeerde dat het beklag ongegrond was. Het hof constateerde dat er inderdaad sprake was van een onvolledig opsporingsonderzoek, maar oordeelde dat het tijdsverloop en het gebrek aan bewijs het niet mogelijk maakten om tot vervolging over te gaan. Het hof betreurde de gemiste kansen door politie en justitie om de gepleegde feiten op te helderen, maar concludeerde dat er op dat moment onvoldoende aanknopingspunten waren voor een succesvolle vervolging.

Uiteindelijk heeft het hof het beklag van klagers afgewezen, met de overweging dat de meldingen van klagers niet adequaat zijn opgevolgd, maar dat dit niet leidde tot de mogelijkheid van vervolging van de beklaagden. De beslissing van het hof werd genomen door de voorzitter en twee raadsheren, en is ondertekend door de griffier.

Uitspraak

K10/0408
Beschikking
inzake
[Klager 1] en [klager 2],
domicilie kiezende te Utrecht ten kantore van hun raadsman,
klagers,
bijgestaan door mr Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht,
tegen
[beklaagde 1],
wonende te [woonplaats],
[beklaagde 2],
wonende te [woonplaats],
bijgestaan door mr H.M. Mauritz, advocaat te Utrecht,
[beklaagde 3],
wonende te [woonplaats],
[beklaagde 4],
wonende te [woonplaats],
[beklaagde 5],
wonende te [woonplaats],
N.N.,
beklaagden.
Op 8 december 2010 is ter griffie van het hof een klaagschrift binnengekomen van klagers. Het klaagschrift richt zich tegen de beslissingen van de officier van justitie te Utrecht om tegen beklaagden geen strafvervolging in te stellen.
Het hof heeft kennisgenomen van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Utrecht, het schriftelijk verslag van de advocaat-generaal en de overige op deze zaak betrekking hebbende stukken.
Op 27 mei 2011 is de zaak in raadkamer van dit hof behandeld. Bij de behandeling waren klagers, bijgestaan door mr Y. Moszkowicz en beklaagden [beklaagde 2], bijgestaan door mr H.M. Mauritz en [beklaagde 5], alsmede de advocaat-generaal aanwezig. Zij zijn in raadkamer gehoord.
De beklaagden [beklaagde 1], [beklaagde 3] en [beklaagde 4] zijn - hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niet in raadkamer verschenen.
De advocaat-generaal heeft, in overeenstemming met haar schriftelijk verslag, geconcludeerd tot ongegrondheid van de klacht.
Het beklag
Klager [klager 1] heeft op 10 september 2009 aangifte gedaan van discriminatie, gepleegd te Utrecht op 30 augustus 2009.
Van dit feit heeft klager [klager 2] op 24 september 2009 aangifte gedaan.
Klager [klager 1] heeft op 20 oktober 2009 aangifte gedaan van vernieling, gepleegd te Utrecht tussen 19 oktober 2009 te 18.00 uur en 20 oktober 2009 te 07.00 uur.
Klager [klager 1] heeft op 9 februari 2010 aangifte gedaan van beschadiging, gepleegd te Utrecht op 8 februari 2010.
Klager [klager 2] heeft op 17 maart 2010 aangifte gedaan vernieling, gepleegd te Utrecht op 16 maart 2010.
Klager [klager 2] heeft op 8 mei 2010 aangifte gedaan van bedreiging, gepleegd te Utrecht op 8 mei 2010.
Klager [klager 1] heeft op 5 juni 2010 aangifte gedaan van openlijk geweld, gepleegd te Utrecht op 4 juni 2010.
Het hof verwijst voor wat betreft de inhoud van de feiten naar het aan deze beschikking in kopie gehechte schriftelijke verslag van de advocaat-generaal. Aanvankelijk had de officier van justitie besloten dat de zaak diende te worden geseponeerd omdat er of onvoldoende of niet overtuigend bewijs was of er onvoldoende aanknopingspunten waren om nader onderzoek te doen.
De beoordeling van het beklag
Klagers kunnen als rechtstreeks belanghebbende worden beschouwd en zijn derhalve ontvankelijk in hun beklag.
Het hof stelt als algemene overweging voorop dat de meldingen van klagers aangaven dat er sprake was van ernstige aantasting van de persoonlijke levenssfeer van klagers die te maken had met hun seksuele geaardheid. Van politie en justitie mag worden verwacht dat na kennisname van dergelijke meldingen, die niet beperkt bleven tot een incident en bovendien in ernst opliepen, daarop door hen adequate actie wordt ondernomen. Uit het dossier zoals dat aan het hof is voorgelegd komt naar voren dat op deze meldingen niet in alle opzichten adequaat en voortvarend is opgetreden door politie en justitie. Het valt te betreuren dat er kennelijk geen of onvoldoende prioriteit aan de meldingen is toegekend teneinde de gepleegde strafbare feiten tot klaarheid te brengen. Klagers hebben zich uiteindelijk genoodzaakt gevoeld hun woning te verkopen omdat zij zich niet meer veilig voelden in hun woonomgeving.
De onvoldoende inspanningen door politie en het openbaar ministerie kunnen worden geïllustreerd aan de hand van de volgende twee voorbeelden. Als eerste voorbeeld kan worden genoemd het handelen van politie en het openbaar ministerie naar aanleiding van de laatste aangifte, betrekking hebbend op het incident van 4 juni 2010. Nagelaten is de bestuurder en passagier van de auto die tegen de auto van klager zouden zijn gereden, nadien als verdachte danwel als getuige te horen. Evenmin is technisch onderzoek naar de voertuigen gedaan. Er zijn geen pogingen gedaan de inzittenden van de rode Peugeot te achterhalen die volgens klager in de buurt was ten tijde van het incident. Een zinvol buurtonderzoek is eveneens achterwege gebleven. Het incident heeft zich voorgedaan op een vrijdagmiddag, waarna enkele dagen later, op een dinsdagmiddag, een buurtonderzoek heeft plaatsgevonden. Een aantal bewoners was toen, logischerwijs, niet thuis. Van de getuige die wel de aanrijding heeft gehoord, is geen getuigenverklaring opgenomen.
Als tweede voorbeeld kunnen genoemd worden de onderzoekshandelingen naar aanleiding van een van de laatste aangiftes, namelijk de aangifte van een incident op 8 mei 2010. Klager heeft toen aangegeven dat bij dit incident een jongen betrokken was die hij herkende van een ander incident waarbij klager als getuige is opgetreden. Pas ruim een half jaar later wordt deze jongen als getuige telefonisch door de politie gehoord. Hij geeft aan niets te willen verklaren en geen zin te hebben om naar het politiebureau te komen. De politie heeft het hierbij gelaten.
Het hof constateert dat uit het dossier naar voren komt dat door politie en het openbaar ministerie kansen zijn gemist om de gepleegde feiten jegens klagers tot opheldering te brengen.
Iets anders is evenwel of te verwachten valt of uit nader onderzoek op dit moment nog voldoende aanvullend bewijsmateriaal kan opleveren dat tot een succesvolle vervolging van beklaagden kan leiden. Het hof komt tot de conclusie dat zulks niet het geval is.
In zoverre deelt het hof deelt het standpunt van het openbaar ministerie dat er op dit moment onvoldoende bewijs voorhanden is danwel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor nader onderzoek teneinde met succes tot vervolging van beklaagden over te gaan. Het hof betreurt dat het tot deze voor klagers teleurstellende conclusie moet komen.
Per aangifte zal worden uiteengezet waarom het geven van een bevel tot vervolging thans niet meer zinvol is.
Aangifte 10 september 2009
Op 30 augustus 2009 is volgens de aangifte vanuit een groep van in totaal 10 tot 12 jongeren door een jongen ‘homo’ geroepen naar klagers. Diegene die dit riep is door één van de klagers herkend. De politie heeft deze persoon gehoord maar hij ontkende degene te zijn die ‘homo’ heeft geroepen. Ook uit de verhoren van twee andere personen uit deze groep is niet af te leiden wie ‘homo’ heeft geroepen. Uit het onderzoek is behoudens de aangifte geen bewijs naar voren gekomen waaruit volgt wie ‘homo’ heeft geroepen. Van een bewuste of nauwe samenwerking binnen de groep is evenmin gebleken.
Klagers hebben aangegeven dat een oude buurman uit hun vorige woonplaats getuige van het voorval is geweest. Aanvankelijk hebben zij tegenover de politie aangegeven dat zij niet wilden dat deze persoon als getuige zou worden gehoord en hebben zij de identiteit van deze persoon niet bekend gemaakt. .Zij hebben in raadkamer aangegeven dat het gelet op de huidige medische toestand van deze getuige onbekend is of hij nog wel zou kunnen verklaren en zo ja wanneer deze getuige zou kunnen verklaren. Gelet hierop en gelet op het feit dat er inmiddels bijna twee jaar is verstreken sinds het voorval acht het hof nader onderzoek niet zinvol.
Aangifte 20 oktober 2009
Uit het dossier is niet gebleken dat iemand getuige is geweest van de vernieling/beschadiging van de auto van klager [klager 1]. De politie heeft een buurtonderzoek gehouden. Buiten de aangifte van klager [klager 1] ontbreekt elk bewijs. Nu er ook geen aanknopingspunten zijn voor het doen voor nader onderzoek, is er geen aanleiding om tot vervolging over te gaan. Ook technisch onderzoek acht het hof op dit moment niet meer zinvol.
Aangifte 9 februari 2010
Naast de aangifte van beschadiging van de ruit van de woning door klager [klager 1] bevindt er zich in het dossier geen bewijs. Het (indertijd) aantreffen van vuurwerk biedt onvoldoende aanknopingspunten om tot nader onderzoek over te gaan.
Aangifte 17 maart 2010
Van de vernieling van twee ruiten van de auto van klager [klager 2] is niet gebleken dat daar iemand getuige van is geweest. Buiten de aangifte van klager [klager 2] ontbreekt elk bewijs. Nu er ook geen aanknopingspunten zijn voor het doen voor nader onderzoek, is er geen aanleiding om tot vervolging over te gaan.
Aangifte 8 mei 2010
Op 8 mei 2010 is tegen klager [klager 2] terwijl hij honden aan het uitlaten was tweemaal vanuit een groep jongeren ‘homo’ geroepen. Nadat hij de groep had aangesproken en een hond tegen een van de jongeren was opgesprongen, heeft die jongere geroepen: “Hou me tegen, want ik vermoord die vent!” Door klager [klager 2] is aangegeven dat inzittenden van een personenauto, kenteken [XX-XX-00] deel uitmaakten van de groep.
Wie degene zijn geweest die ‘homo’ hebben geroepen en wie degene is geweest die de bedreiging heeft geuit, is niet komen vast te staan. Door de politie is een getuige gehoord. Deze getuige verklaarde niets van het voorval te weten. Van overig onderzoek door de politie is niet gebleken. Gelet op het tijdsverloop is niet te verwachten dat het instellen van nader onderzoek nu, meer dan een jaar na dato, nog enig resultaat zal opleveren.
Aangifte 5 juni 2010
Op 4 juni 2010 is er een aanrijding geweest tussen de auto, bestuurd door klager [klager 1] en een auto, bestuurd door beklaagde [beklaagde 2]. De lezingen omtrent de toedracht van het ongeval lopen uiteen. Naast de aangifte is er een proces-verbaal van bevindingen van de politie waarin melding wordt gemaakt van het ongeval. De politie heeft een (gebrekkig) buurtonderzoek gehouden maar dat heeft niets opgeleverd. Niet valt te verwachten dat een nader onderzoek nu, meer dan een jaar na dato, nog enig resultaat zal opleveren.
Bij deze stand van zaken, waarbij de verschillende verklaringen lijnrecht tegenover elkaar staan en er overigens geen ander bewijs is, valt niet te verwachten dat een strafrechter op basis van het onderhavige dossier zal komen tot een veroordeling.
Uit het voorgaande volgt dat het beklag ongegrond is.
Beslissing
Het hof:
Wijst het beklag af.
Deze beschikking is gegeven door mrs G. Mintjes, voorzitter, R. van den Heuvel en E.H. Schulten, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr S.G.M. Schellekens, griffier, op
en ondertekend door de voorzitter en de griffier.