met betrekking tot de grieven
4.1 Ten aanzien van de vraag of sprake is van huurderving, stelt het hof voorop dat nu de huurovereenkomst is ontbonden vanwege de tekortkoming (de betalings¬achterstand) van [geïntimeerde], op [geïntimeerde] op grond van art. 6:277 BW de verplichting rust de in dat wetsartikel bedoelde schade van [appellante] te vergoeden.
4.2 De omvang van deze schade dient te worden vastgesteld door met elkaar te vergelijken, enerzijds, de hypothetische situatie waarin [appellante] zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke wederzijdse nakoming door [geïntimeerde] en, anderzijds, de feitelijke situatie waarin [appellante] na ontbinding van de overeenkomst verkeert (HR 10 juli 2009, LJN: BI3402). De bewijslast en het bewijsrisico betreffende de omvang van de gestelde schade berust, overeenkomstig de hoofdregel van art. 150 Rv, op [appellante].
4.3 Het hof stelt vast partijen het erover eens zijn dat [appellante] een vordering tot schadevergoeding heeft over de maanden van de resterende contractuele huurperiode waarin de bedrijfsruimten niet zijn verhuurd. Het hof begrijpt in dit verband de gewijzigde vordering aldus, dat [appellante] meent dat de expiratiedatum van de huurovereenkomst 31 oktober 2015 is.
4.4 Het hof kan [appellante] hierin niet volgen. Het enkele feit dat de huurovereenkomst in artikel 3.2, zoals hiervoor aangehaald in r.o. 1.3, voorziet in de mogelijkheid van verlenging dan wel voortzetting na 31 oktober 2010, betekent niet dat er zonder meer van kan worden uitgegaan dat de huurovereenkomst daadwerkelijk zou zijn voortgezet na het verstrijken van de overeengekomen huurperiode. [appellante] heeft nagelaten feiten en omstandigheden te stellen die haar (impliciete) stelling dat de huurovereenkomst zou zijn verlengd, kunnen dragen. Het hof is derhalve van oordeel dat 31 oktober 2010 heeft te gelden als de expiratiedatum van de huurovereenkomst, zodat de schadevergoedingsplicht van [geïntimeerde] is beperkt tot het tijdvak van 1 september 2009 tot en met 31 oktober 2010.
4.5 Uit de stellingen van [geïntimeerde] leidt het hof af dat hij van mening is dat de bedrijfsruimten reeds vóór laatstgenoemde datum aan een derde zijn verhuurd. Hij heeft daartoe gesteld dat hij uit mededelingen van huurders in de omgeving heeft begrepen dat de onderhavige bedrijfsruimten wel degelijk in gebruik zijn. Uit navraag bij makelaardij [Y], die de bedrijfsruimten in portefeuille zou hebben, blijkt dat de betrokken bedrijfsruimten niet te huur zijn, aldus [geïntimeerde]. Ook stelt [geïntimeerde] dat hij een vergelijkend akoestisch onderzoek heeft uitgevoerd, waaruit blijkt dat de units niet leeg zijn. Verder heeft [geïntimeerde] foto's overgelegd waarop bandensporen in de sneeuw te zien zijn, die aangeven dat voertuigen de ruimte(n) binnen gereden zijn en waarop een kunstplant te zien is die onder een garagedeur vastklemt.
4.6 [appellante] heeft gemotiveerd betwist dat de units verhuurd zijn, in welk verband hij een verklaring heeft overgelegd van de directeur van makelaardij [Y], [de directeur]. Het e-mailbericht van [de directeur] van 25 maart 2010, gericht aan de raadsman van [appellante], heeft als onderwerp "[adres]" en luidt als volgt:
"Beste Rob,
Met referte aan jouw schrijven d.d. 18 maart jl. bericht ik jou als volgt. De in hoofde genoemde objecten hebben wij wel degelijk in verhuur namens [appellante]. Van een gesprek met Eagle (het hof begrijpt: [geïntimeerde]) hierover dat dit niet zo zou zijn is mij niets bekend.
Het gehele project, waar de genoemde huisnummers deel van uitmaken, hebben wij al langere tijd in portefeuille. Aangezien we telkens wel een aantal wisselende units beschikbaar hebben kan het zo zijn dat bij de ene unit wel een te huur bord hangt en bij de andere niet. Commercieel gezien is het overigens ook niet verstandig is om bij alle lege units borden op te hangen. Dit werkt averechts in een slechte markt met veel beschikbaar aanbod. In dit project hangen bij andere units wel degelijk meer dan voldoende te huur borden. Een ander punt is dat we vorige week zowel [adres] als [adres 2] hebben bezichtigd met een aspiranthuurder. Ons kantoor beschikt over over de sleutel en het loopt actief mee in onze portefeuille. Hieruit blijkt overduidelijk dat wij hiervoor opdracht hebben van [appellante]."
4.7 Anders dan [geïntimeerde] meent, rust de bewijslast van de gegrondheid van zijn verweer op hem. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] echter nagelaten zijn stellingen omtrent de mededelingen van de makelaar en de huurders van omliggende units te staven met producties. Ook van het akoestisch onderzoek zijn geen stukken overgelegd. De door [geïntimeerde] overlegde foto's van bandensporen in de sneeuw en de kunstplant maken weliswaar aannemelijk dat de bedrijfs¬ruimten (incidenteel) worden betreden, maar geenszins dat de bedrijfsruimten ook verhuurd zijn. [geïntimeerde] kon voorts, gelet op de inhoud van de door [appellante] overgelegde verklaring van de makelaar [de directeur], niet volstaan met het herhalen van zijn stellingen zonder deze nader te specificeren en/of te onderbouwen.
4.8 Ten aanzien van zijn stelling dat de bedrijfsruimten verhuurd zijn, heeft [geïntimeerde] dus niet aan zijn stelplicht voldaan. Tot bewijslevering zal hij daarom niet worden toegelaten, nog daargelaten dat een een voldoende concreet bewijsaanbod ontbreekt. Dat de bedrijfsruimten op enig moment vóór het verstrijken van de reguliere contractstermijn zijn verhuurd, is derhalve niet vast komen te staan.
4.9 Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] niet aan haar schadebeperkingsplicht voldaan, omdat makelaardij [Y] geen "Te huur" borden heeft geplaatst en de betrokken bedrijfsruimten dus niet zichtbaar te huur worden aangeboden. Het hof overweegt dat uit de verklaring van [de directeur], waarvan de juistheid door [geïntimeerde] niet (voldoende) is betwist, blijkt dat het hier gaat om een gebouw dat in meerdere units is verdeeld. Hiervan staat een steeds wisselend aantal units te huur. Niet bij alle units hangen "Te Huur" borden, maar de makelaar beschikt over de sleutels en organiseert - ook in de units [adres] - bezichtigingen door aspirant-huurders. Door [geïntimeerde], op wie de stelplicht en de bewijslast rust van het beroep op schending van de schadebeperkingsplicht, zijn geen feiten gesteld waarom het plaatsen van "Te huur" borden op de units [adres] onder de gegeven omstandigheden een toegevoegde waarde zou hebben op de inspanningen van [appellante] om de units weer verhuurd te krijgen. Het lag voorts op de weg van [geïntimeerde] om concreet aan te geven wat [appellante] redelijkerwijs nog meer had moeten doen om haar schade te beperken, maar dat heeft [geïntimeerde] nagelaten. Er is dan ook geen grond voor het oordeel dat [appellante] in strijd met haar schadebeperkingsplicht heeft gehandeld.
4.10 Ten aanzien van de hoogte van de schade overweegt het hof dat over schade¬vergoeding geen btw is verschuldigd. Voor zover in het maandbedrag van € 786,96 btw is begrepen, komt de vordering daarom niet voor toewijzing in aan¬merking. Concreet betekent dit dat een maandbedrag van € 661,31 toewijsbaar is.
4.11 De gevorderde handelsrente zal worden afgewezen, omdat de grondslag van de vordering schadevergoeding ex art. 6:277 BW is, waarop art. 6:119a BW niet van toepassing is (Kamerstukken II 2001-2002, 28239, nr. 3). Wel zal de wettelijke rente ex art. 6:119 BW worden toegewezen.