GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummers 11/00036 tot en met 11/00039
uitspraakdatum: 23 augustus 2011
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
Xte Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Arnhem van 16 december 2010, nummers AWB 10/941 en 10/939 en 10/940 en 10/938, in het geding tussen belanghebbende
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie/Autoheffingen/kantoor Apeldoorn (hierna: de Inspecteur).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 16 juni 2009 tot en met 15 september 2009 voor het motorrijtuig met kenteken 00-XX-XX een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) opgelegd van € 324.
1.2 Voorts heeft hij aan belanghebbende over het tijdvak 16 september 2009 tot en met 15 december 2009 (wegens beëindiging van het houderschap tot en met 25 oktober 2009) voor dat motorrijtuig een naheffingsaanslag MRB opgelegd van € 143 alsmede een verzuimboete van € 45.
1.3 De Inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 19 mei 2009 tot en met 18 augustus 2009 voor het motorrijtuig met kenteken 00-YY-YY een naheffingsaanslag MRB opgelegd van € 369.
1.4 Voorts heeft hij aan belanghebbende over het tijdvak 19 augustus 2009 tot en met 18 november 2009 (wegens beëindiging van het houderschap tot en met 27 september 2009) voor dat motorrijtuig een naheffingsaanslag MRB opgelegd van € 155 alsmede een verzuimboete van € 45.
1.5 De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar belanghebbendes bezwaren tegen de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen niet-ontvankelijk verklaard.
1.6 Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraken van 16 december 2010 ongegrond verklaard.
1.7 Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.
1.8 Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaak betrekking hebben.
1.9 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2011 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en de Inspecteur.
1.10 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2.1 Belanghebbende was in de periode van 16 maart 2006 tot en met 25 oktober 2009 ingeschreven in het kentekenregister als houder van het motorrijtuig met kenteken 00-XX-XX, een bestelbus. Voorts was hij in de periode 19 februari 2005 tot en met 27 september 2009 ingeschreven in dat register als houder van het motorrijtuig met kenteken 00-YY-YY, welk aan belanghebbende ter beschikking was gesteld op basis van een overeenkomst van financial lease.
2.2 Belanghebbendes eenmanszaak is overgenomen door A BV (hierna: de BV), waarvan de aandelen in handen zijn van een derde. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is op 26 november 2008 geregistreerd dat de activiteiten van de eenmanszaak met ingang van die dag zijn gestaakt. De inboedel en de motorrijtuigen zijn overgegaan naar de BV. Belanghebbende werd daar technisch directeur zonder bezit van aandelen, maar met de mogelijkheid zich in de toekomst in te kopen. De BV zou de bestelbus vanaf november 2008 op haar naam zetten. Dat is echter eerst per 26 oktober 2009 gebeurd. De geleasede auto zou ook op naam van de BV worden gezet, maar dat is niet gebeurd. Omdat de leasetermijnen van de auto niet werden betaald, is de auto in juli 2009 ingenomen door de leasemaatschappij en op 27 september 2009 overgeschreven naar een andere houder.
2.3 Belanghebbende heeft de post met betrekking tot de onderhavige motorrijtuigen, waaronder de onderhavige naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen, op zijn privéadres ontvangen. Hij heeft die post direct ter afhandeling aan de boekhouder van de BV gezonden. Belanghebbendes echtgenote registreerde op verzoek van de boekhouder de rekeningen en/of aanslagen in de administratie van de BV. Belanghebbende had verder geen zicht op de poststukken en betalingen.
2.4 De BV is per 6 januari 2010 failliet verklaard.
2.5 De in 1.1 genoemde naheffingsaanslag is gedagtekend 4 september 2009, de in 1.2 genoemde naheffingsaanslag en boetebeschikking 2 december 2009, de in 1.3 genoemde naheffingsaanslag 19 augustus 2009 en de in 1.4 genoemde naheffingsaanslag en boetebeschikking 4 november 2009. Het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen is gedateerd 8 februari 2010 en door de Inspecteur ontvangen op 10 februari 2010. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
2.6 De Rechtbank heeft geoordeeld dat de bezwaren gelet op artikel 6:9, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet tijdig zijn ingediend en dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan een niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaarschriften. Zij heeft de beroepen ongegrond verklaard.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen MRB en de boetebeschikkingen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
3.2 Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.5 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslagen en de boetebeschikkingen.
3.6 De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De termijn vangt ingevolge artikel 22j, letter a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Op grond van artikel 6:9, lid 1, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4.2 Belanghebbende heeft niet gesteld dat hij de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen na de dag van de dagtekening ervan heeft ontvangen of dat hij de bezwaarschriften tijdig ter post heeft bezorgd. Gelet op de dagtekening van de naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen (vgl. 2.3 van deze uitspraak) is de termijn voor het indienen van de bezwaren geëindigd op respectievelijk 16 oktober 2009, 13 januari 2010, 30 september 2009 en 16 december 2009. Nu de bezwaren op 10 februari 2010 door de Inspecteur zijn ontvangen, was de wettelijke bezwaartermijn inmiddels ruimschoots verstreken.
4.3 In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.4 Het Hof begrijpt belanghebbendes betoog in hoger beroep aldus dat hij stelt dat de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen op de grond dat hij de ontvangen post direct aan de boekhouder gaf en hij er verder geen zicht op had.
4.5 De Inspecteur heeft de door belanghebbende aangevoerde feiten en omstandigheden voor de termijnoverschrijding niet bestreden, zodat die te dezen vaststaan. Hij stelt zich echter op het standpunt dat op grond daarvan niet kan worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding niet aan belanghebbende is toe te rekenen.
4.6 De door belanghebbende genoemde feiten en omstandigheden kunnen naar het oordeel van het Hof niet leiden tot het oordeel dat belanghebbende met het te laat indienen van het bezwaarschrift niet in verzuim is geweest, ook niet als het de boetebeschikkingen betreft. Het Hof acht daarvoor redengevend dat belanghebbende, door zijn post ongeopend ter afhandeling aan de boekhouder te geven, het risico heeft genomen dat bij onvoorziene omstandigheden, zoals bij niet-betaling door de BV, niet tijdig bezwaar zou worden ingediend. De ter zitting door belanghebbende genoemde omstandigheid dat zijn hoofd er destijds niet naar stond om hier meer aandacht aan te besteden, is naar het oordeel van het Hof evenmin een omstandigheid die de termijnoverschrijding verschoonbaar doet zijn. Ook anderszins is het Hof niet gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De Inspecteur heeft mitsdien terecht de onderhavige bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 23 augustus 2011in het openbaar uitgesproken.
Bij afwezigheid van de voorzitter is deze uitspraak ondertekend door mr. Den Ouden.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (R. den Ouden)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.