Arrest d.d. 28 februari 2012
Zaaknummer 200.062.524/01
(Zaaknr. rechtbank Zwolle-Lelystad: 152504 / HA ZA 08-1539)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Medi Mondzorg B.V.,
gevestigd te Almere,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Medi Mondzorg,
advocaat: mr. P.C. Rijken, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J. Seijbel, kantoorhoudende te Zwolle.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 30 augustust 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
De bij genoemd tussenarrest gelaste comparitie heeft op 10 januari 2011 plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Bij gelegenheid van de comparitie heeft [geïntimeerde] nog enkele stukken in het geding gebracht.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. In het arrest van 30 augustus 2011 heeft het hof overwogen dat tussen Medi Mondzorg en [geïntimeerde] geen huurovereenkomst tot stand is gekomen ten aanzien van de praktijkruimte aan de [adres]. Medi Mondzorg heeft deze praktijkruimte in de jaren 2006 tot 2009 geruime tijd gebruikt ten behoeve van de uitoefening van een tandartsenpraktijk, die zij heeft overgenomen van de Stichting Zorg Medisch Specialisten (hierna: de Stichting), met wie [geïntimeerde] een huurovereenkomst had gesloten. Medi Mondzorg heeft in die periode een bedrag van € 96.583,99 aan [geïntimeerde] betaald. Zij vordert betaling van dit bedrag, dat volgens haar onverschuldigd is betaald. In genoemd tussenarrest heeft het hof een aantal verweren van [geïntimeerde] tegen deze vordering verworpen. Het hof heeft nog niet beslist op het verweer van [geïntimeerde] dat artikel 6 lid 2 BW aan toewijzing van de vordering van Medi Mondzorg in de weg staat. Volgens [geïntimeerde] zou toewijzing van de vordering van Medi Mondzorg ertoe leiden dat Medi Mondzorg gedurende 2,5 jaar gebruik heeft kunnen maken van de praktijkruimte zonder ervoor te betalen. Met het oog op de beoordeling van dit verweer heeft het hof een comparitie van partijen bevolen.
2. Het hof is met Medi Mondzorg van oordeel dat nu geen (huur)overeenkomst tot stand is gekomen tussen haar en [geïntimeerde] de door haar aan [geïntimeerde] gedane betalingen onverschuldigd zijn betaald. De op onverschuldigde betaling gebaseerde vordering van Medi Mondzorg is dan ook in beginsel toewijsbaar. In beginsel, omdat artikel 6:2 lid 2 BW aan toewijzing van de vordering in de weg staat wanneer toewijzing in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Om te kunnen beoordelen of dit het geval is, zal het hof, gelet op het verweer van [geïntimeerde], nagaan welke situatie ontstaat wanneer de vordering van Medi Mondzorg wordt toegewezen.
3. Wanneer de vordering van Medi Mondzorg wordt toegewezen, ontvangt Medi Mondzorg de door haar aan [geïntimeerde] betaalde bedragen terug. Alsdan ontstaat de situatie dat enerzijds Medi Mondzorg gedurende 2,5 jaar gebruik heeft gemaakt van de praktijkruimte van [geïntimeerde] zonder voor deze praktijkruimte te betalen en anderzijds dat [geïntimeerde] zijn praktijkruimte beschikbaar heeft gesteld voor gebruik door een derde zonder voor dat gebruik een vergoeding te ontvangen. Door toewijzing van de vordering wordt Medi Mondzorg verrijkt. Zij blijkt (alsnog ) niets te hebben betaald voor de door haar gebruikte praktijkruimte. [geïntimeerde] blijkt bij toewijzing van de vordering van Medi Mondzorg achteraf geen vergoeding te hebben ontvangen voor de door hem beschikbaar gestelde praktijkruimte en wordt door de toewijzing dan ook verarmd. Deze situatie komt niet overeen met wat partijen voor ogen hebben gehad. [geïntimeerde] heeft de praktijkruimte immers niet om niet ter beschikking gesteld aan een derde, de Stichting, maar aan deze derde verhuurd. Medi Mondzorg heeft gesteld dat zij met de Stichting is overeengekomen dat zij de rechten en verplichtingen, dus ook de verplichting tot betaling van de huur, uit de huurovereenkomst met [geïntimeerde] zal overnemen. Toewijzing van de vordering leidt er dan ook toe dat een situatie ontstaat, die partijen niet hebben beoogd. Die situatie wordt niet gerechtvaardigd door een tussen hen bestaande rechtsbetrekking en evenmin door de overeenkomsten die ten aanzien van de praktijkruimte zijn gesloten tussen enerzijds [geïntimeerde] en Medi Mondzorg en anderzijds Medi Mondzorg en de Stichting. Ook een andere redelijke oorzaak of rechtvaardigingsgrond ontbreekt voor de vermogensverschuiving die zou ontstaan wanneer [geïntimeerde] gehouden is de door hem van Medi Mondzorg ontvangen bedragen terug te betalen aan Medi Mondzorg.
4. Door Medi Mondzorg is betoogd dat de tussen de Stichting en [geïntimeerde] overeengekomen huurprijs, die door haar aan [geïntimeerde] is betaald, erg hoog is in relatie tot de waarde van het pand en het aantal vierkante meters. Volgens Medi Mondzorg was in de huurprijs de waarde van een koopoptie verdisconteerd. Het hof volgt Medi Mondzorg niet in dit betoog. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft de heer [bestuurder], bestuurder van Medi Mondzorg, verklaard dat een jaarhuur van € 30.000,00 à € 35.000,00 voor een praktijkruimte met drie behandelkamers niet onredelijk is. De door Medi Mondzorg betaalde vergoeding bedroeg ongeveer € 35.000,00 à € 40.000,00 per jaar, derhalve niet veel meer dan het door [bestuurder] genoemde bedrag. In deze vergoeding was bovendien het gebruik van de in de praktijkruimte aanwezige apparatuur begrepen. Ook wanneer deze apparatuur obsoleet was, zoals [bestuurder] heeft gesteld, heeft Medi Mondzorg wel van deze apparatuur gebruik gemaakt en heeft zij zich de aanschaf van nieuwe apparatuur bespaard. Haar stelling dat de koopoptie betaling van een hogere huurprijs rechtvaardigde, heeft Medi Mondzorg onvoldoende aannemelijk gemaakt, nu de getaxeerde waarde van de praktijkruimte niet veel hoger is dan de (geïndexeerde) verkoopprijs conform de koopoptie. Voor zover Medi Mondzorg met haar betoog over de hoogte van de huurprijs heeft willen betwisten dat de “verrijking” gelijk kan worden gesteld aan de tussen [geïntimeerde] en de Stichting overeengekomen huurprijs, gaat het hof dan ook aan dit betoog voorbij.
5. Uit wat hiervoor is overwogen volgt, dat toewijzing van de vordering van Medi Mondzorg een situatie doet ontstaan waarin Medi Mondzorg ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [geïntimeerde]. Aan dit oordeel doet niet af dat [geïntimeerde] er destijds mee heeft ingestemd dat Medi Mondzorg de praktijkruimte ging gebruiken. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] er mee heeft ingestemd dat Medi Mondzorg de praktijkruimte om niet zou mogen gebruiken, althans zonder dat [geïntimeerde] voor dat gebruik de met de Stichting overeengekomen vergoeding zou ontvangen. Dat ligt ook niet voor de hand, nu tussen partijen vaststaat dat de overeengekomen huurprijs gedurende het gebruik door Medi Mondzorg van de praktijkruimte is doorbetaald, al dan niet na sommatie door [geïntimeerde]. Het is redelijk dat Medi Mondzorg de schade vergoedt die [geïntimeerde] door de verarming lijdt. In dit verband overweegt het hof, naast wat hiervoor is overwogen, dat [geïntimeerde] niet het initiatief heeft genomen voor het gebruik door Medi Mondzorg van de praktijkruimte. Medi Mondzorg heeft met de Stichting afgesproken dat zij de door de Stichting gehuurde praktijkruimte zou gaan gebruiken. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde] bij die afspraak betrokken is geweest. Evenmin is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] belang had bij deze afspraak tussen Medi Mondzorg en de Stichting. Onder deze omstandigheden dient [geïntimeerde] niet de dupe te worden van de tussen de Stichting en Medi Mondzorg gemaakte afspraken.
6. Toewijzing van de vordering van Medi Mondzorg zou derhalve een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking van [geïntimeerde] op Medi Mondzorg creëren. Dat [geïntimeerde] in geval van toewijzing van de vordering van Medi Mondzorg mogelijk ook de Stichting kan aanspreken tot betaling van de overeengekomen huurprijs, maakt dat niet anders. Een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking heeft geen subsidiair karakter (vgl. Hoge Raad 27 juni 1997, LJN ZC2406, NJ 1997, 719). Het hof laat dan nog daar dat het de vraag is of een eventuele vordering van [geïntimeerde] op de Stichting succesvol zal blijken te zijn. Niet alleen is de vordering gedeeltelijk verjaard (voor wat betreft de tot het eerste kwartaal van 2007 verschuldigde huurtermijnen), maar het is bovendien maar de vraag of en in hoeverre de Stichting nog verhaal biedt. Bij gelegenheid van de comparitie hebben beide partijen aangegeven al jaren geen contact meer te hebben met de Stichting en niet bekend te zijn met de (financiële) positie van de Stichting.
7. Onder deze omstandigheden, waarin toewijzing van de vordering van Medi Mondzorg op [geïntimeerde] zou leiden tot een vordering van [geïntimeerde] op Medi Mondzorg uit ongerechtvaardigde verrijking, zodat niet valt in te zien welk rechtens te respecteren belang Medi Mondzorg heeft bij toewijzing van haar vordering heeft, is het beroep van Medi Mondzorg op onverschuldigde betaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (vgl. ook [x] & [x]*, nr. 483 en 484 en de daar aangehaalde literatuur).
8. Daarmee is het lot bezegeld van grief 3, waarin Medi Mondzorg juist betoogt dat afwijzing van haar vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
9. Het slagen van grief 2 leidt niet tot toewijzing van de vordering van Medi Mondzorg. Het hof zal het vonnis van de rechtbank, onder aanvulling van rechtsgronden, bekrachtigen.
10. Medi Mondzorg zal worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 2 punten, tarief IV), waaronder het nasalaris.
bekrachtigt, onder aanvulling van gronden, het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Medi Mondzorg in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] gevallen, op € 314,00 aan verschotten en op € 3.262,00 voor geliquideerd salaris van de advocaat, te vermeerderen met € 131,00 voor nasalaris van de advocaat en € 68,00 voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, voorzitter, H. de Hek en M.C.D. Boon-Niks en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 28 februari 2012 in bijzijn van de griffier.