De beoordeling
Vaststaande feiten
1. Het hof ziet reden de feiten zelfstandig vast te stellen.
1.1. [appellant] is in 2007 afgestudeerd aan de Rijksuniversiteit Utrecht in de studie Nederlands recht.
1.2. ITS verleent onder meer juridische en administratieve diensten bij nationale en internationale aanbestedingsprocedures voor overheidinstellingen.
1.3. Tussen [appellant] en ITS is op 23 juni 2009 een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar vanaf 1 september 2009 tot stand gekomen voor de functie consultant.
1.4. De arbeidsovereenkomst is vastgelegd in een schriftelijk contract, waarover partijen hebben onderhandeld. In het definitieve contract is onder meer het volgende bepaald:
"2. Aard en duur van de arbeidsovereenkomst
De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd voor 12 maanden, met inachtneming van een proeftijd van twee maanden als bedoeld in artikel 7:652 van het Burgerlijk Wetboek.
(…)
5. Salaris
Het salaris bedraagt € 3.250,00 bruto per maand op basis van een 40-urige werkweek, excl. vakantie-uitkering en overige mogelijke toeslag (tantième).
(…)
6. Tantième toezegging
Afhankelijk van het door werknemer behaalde resultaat in relatie tot het door werknemer genoten salaris en de gerealiseerde winst van ITS in het desbetreffende boekjaar, zegt ITS werknemer een tantième toe, voorshands begroot op een bruto maandsalaris.
(…)
10. Beëindiging van de arbeidsovereenkomst
De arbeidsovereenkomst eindigt - zonder dat daartoe enige opzegging is vereist - op 31 augustus 2010.
(…)"
1.5. In een eerdere versie van het door ITS opgemaakte contract luidde de eerste alinea van artikel 10:
"Behoudens eerdere beëindiging en tenzij anders zal worden overeengekomen eindigt de arbeidsovereenkomst - zonder dat daartoe enige opzegging is vereist - op 31 augustus 2010."
1.6. In een (aangetekend verzonden) brief van 30 september 2009 aan [appellant] schreef [directeur ITS], directeur van ITS, het volgende:
"Hierbij bevestig ik ons gesprek van gisteren 29 september 2009, waarbij je is medegedeeld dat wij de met jou gesloten arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang hebben beëindigd.
Met jou is gesproken dat niet zozeer je persoonlijke capaciteiten, maar met name de complementariteit van deze capaciteiten binnen het ITS team niet voldoende tot hun recht kwamen. Ik betreur dit mede gezien de goede contacten die wij persoonlijk met elkaar hebben gehad en wens je veel succes met je carrière.
Tevens bedankt voor de goede dingen die je persoonlijk voor mij hebt gedaan."
1.7. In een brief van 6 oktober 2009 heeft [appellant] gereageerd op de brief van
[directeur ITS]. In deze brief met als onderwerpsaanduiding “Onregelmatige beëindiging arbeidsovereenkomst/vordering tot schadevergoeding” schreef [appellant] onder meer:
"Met verbazing heb ik kennis genomen van uw plotselinge aanzegging de door u met mij gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd per onmiddellijke ingang te beëindigen. Ik ben hierover zeer ontsteld, daar ik niet heb kunnen en hoeven bevroeden dat ontslag aanstaande was. De arbeidsmarkt voor beginnend juristen is op dit moment meer dan slecht te noemen. Nieuwe betrekkingen liggen dan ook voor mij niet direct voor het oprapen. Bovendien heb ik geen recht op een werkloosheidsuitkering.
Betreffende bovengenoemd ontslag heb ik ter zake rechtskundig advies ingewonnen. Hierdoor ben ik, de omstandigheden en feiten in overweging genomen, tot de conclusie gekomen dat er sprake is van een ongeldige en dus nietige proeftijd. Daarnaast is de opzegging onregelmatig doordat termijnen niet in acht zijn genomen.
Op basis van voornoemde feiten bent u als werkgever schadeplichtig. Voorshands begroot ik mijn schade op het in geld vastgestelde loon, inclusief alle bijbehorende emolumenten, voor de tijd dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, te weten:
(…)
Ik ga er voorshands van uit dat u uw wettelijke verplichting tot schadevergoeding na wenst te komen en zie de betaling graag tegemoet."
1.8. In een reactie op deze brief van [appellant] schreef [directeur ITS] op 8 oktober aan [appellant]:
"In antwoord op je brief van 6 oktober jl heb ik e.e.a. nagekeken en kom nu eveneens tot de ontdekking dat er geen sprake was van een geldig proeftijdbeding. Het beding is overigens in jouw contract op jouw verzoek verlengd naar twee maanden, in afwijking van de standaard contracten van ITS. Conform het standaard contract ging ik er van uit dat er een geldige proeftijd was en dat is reden geweest de opzegging nog in september te laten plaatsvinden. Naar nu blijkt was dat niet mogelijk, althans niet legitiem, en het moge voor zich spreken dat als ik mij bewust was geweest van de niet geldige proeftijd, ik niet tot opzegging zou zijn overgegaan. De arbeidsovereenkomst is in dat licht dus blijven bestaan.
Ik stel voor dat we de koe bij de horens vatten en op een goede wijze invulling aan jouw arbeidsovereenkomst gaan geven. Ik neem op korte termijn contact met je op om daar een afspraak voor te maken."
1.9. In antwoord op deze brief schreef [appellant] op 12 oktober 2009 aan [directeur ITS]:
"Uw stelling dat het proeftijdbeding op mijn initiatief zou zijn verlengd naar twee maanden, is pertinent onjuist. U hebt mij een contract voor bepaalde tijd aangeboden en over de lengte van de proeftijd is niet onderhandeld.
Op 29 september jl. is de arbeidsovereenkomst door uw opzegging ten einde gekomen en is een verplichting tot schadevergoeding ontstaan.
De arbeidsrelatie is zodanig verstoord, dat van mij niet verwacht mag worden, dat ik weer terug in dienst kom. In aanmerking nemend de onterechte beschuldigingen en kwetsende kwalificaties die mij zijn toegevoegd, kan ik bij terugkomst toch nauwelijks meer een goede en aangename werkkring verwachten. Van een normale toekomstige arbeidsrelatie kan dan ook geen sprake meer zijn. Een goede werksfeer is voor mij van wezenlijk belang."
1.10. Partijen hebben hun correspondentie voortgezet tot eind oktober 2009 zonder overeenstemming te bereiken.