De beoordeling
De feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.9) van het vonnis van 7 juni 2012 is door geen der partijen opgekomen terwijl ook overigens niet van bezwaren daartegen is gebleken, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan. Deze feiten (aangevuld met wat overigens nog als onweersproken vaststaat) komen, voor zover in hoger beroep van belang, op het volgende neer:
1.1 De man en de vrouw hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
1.2 Uit die relatie is [in 2004] in de gemeente [woonplaats] geboren de minderjarige: [kind] (hierna: [kind]).
1.3 [kind] is aanvankelijk niet door de man erkend.
1.4 De man is een aantal maanden na de geboorte van [kind] uit de gemeenschappelijke woning vertrokken. Sedertdien verblijft [kind] bij de vrouw.
1.5 Bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 januari 2011 is aan de man vervangende toestemming verleend tot erkenning van [kind], zijn de vrouw en de man gezamenlijk belast met het gezag over [kind] en is een informatie- en consultatieregeling vastgesteld. Daarnaast is een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. De definitieve beslissing over de omgang is aangehouden in afwachting van het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.6 Bij beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 oktober 2011 is - totdat nader is beslist - de volgende voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen de man en [kind]:
- twee keer eenmaal per 14 dagen, telkens van zaterdag 10.00 uur tot 18.30 uur;
- twee keer eenmaal per 14 dagen, telkens van vrijdag 17.00 uur tot zaterdag 18.30 uur;
- twee keer eenmaal per 14 dagen, telkens van vrijdag 17.00 uur tot zondag 11.00 uur;
Daarna:
- eenmaal per 14 dagen, telkens van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, waarbij de vrouw [kind] brengt bij de man en de man haar weer terugbrengt bij de vrouw.
Tevens heeft de rechtbank forensische mediation gelast en daartoe drs. O.B. Koppens, orthopedagoog te Amsterdam tot deskundige benoemd. In afwachting van het verloop en de resultaten van het deskundigenonderzoek heeft de rechtbank iedere verdere beslissing aangehouden.
1.7 De forensische mediation is gestart op 9 januari 2012. Medio april 2012 heeft het laatste mediationgesprek plaatsgevonden. Op 29 mei 2012 heeft de deskundige aan de rechtbank gerapporteerd. De deskundige heeft op de door de rechtbank gestelde vragen onder meer het volgende geantwoord:
Nu moeder de omgangsregeling heeft stopgezet krijgt [kind] niet de ruimte de band met vader op te bouwen. Ook in de periode dat er nog wel omgang was, ging [kind] niet vrij en onbelemmerd tussen beide ouders heen en weer. Met de gedachten in haar hoofd ('papa is eng, mama moet mij beschermen') kan [kind] zich niet autonoom een eigen beeld vormen van vader. (…)
Uit de informatie van de ouders, van [kind] zelf en van de kinderarts concludeert de deskundige dat [kind] ernstig wordt bedreigd in haar emotionele ontwikkeling. Het is van groot belang dat de oorzaak van de problemen wordt achterhaald. Een instelling als de Bascule kan een multidisciplinair team inzetten en onderzoek doen naar de ouder- en kindfactoren die een rol spelen bij deze problematiek.(…) Onderzocht kan worden of [kind] doorleefde angstgevoelens heeft in het contact met vader of dat de 'enge dingen' die in haar hoofdje zitten een andere oorzaak hebben.
Omdat de deskundige het van belang vindt dat een kwalitatief goed contact tussen vader en [kind] wordt gewaarborgd en zij bezorgd is dat het contactherstel nog enige tijd op zich zal laten wachten - een traject bij de Bascule zal hoogstwaarschijnlijk geruime tijd in beslag nemen - vraagt de deskundige de rechter een onder toezichtstelling te overwegen dan wel uit te spreken. Daarbij wordt door haar gedacht aan een ervaren, wat oudere gezinsvoogd vanwege de complexe problematiek. (…) Deze gezinsvoogd kan zorgen voor een zorgvuldige afstemming bij de omgangsregeling en daarbij steun geven aan [kind].(…)
1.8 De man heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad in de bodemprocedure verzocht [kind] onder toezicht te stellen. De mondelinge behandeling van de bodemzaak heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2012.
1.9 De vrouw is in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 27 januari 2012, voor zover de rechtbank daarin heeft beslist dat partijen gezamenlijk het gezag over [kind] zullen uitoefenen. Dit hof heeft op 13 september 2012 uitspraak gedaan en de beslissing van de rechtbank met betrekking tot het gezag bekrachtigd.
1.10 In het kader van het sub 1.9 genoemde hoger beroep heeft het hof de Raad voor de Kinderbescherming bij brief van 18 juli 2012 bericht dat er bij het hof naar aanleiding van de stukken die zijn voorgelegd en het verhandelde ter zitting ernstige zorgen bestaan over [kind] en dat het hof graag zou zien dat er met spoed onderzoek wordt verricht naar de situatie waarin [kind] zich bevindt.
1.11 Na 11 februari 2012 heeft geen omgang meer plaatsgevonden tussen de man en [kind].