ECLI:NL:GHARN:2012:BX9235

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
25 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-00026
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bosbouwvrijstelling in het kader van de aanleg van een geluidswal en de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2006 van belanghebbende, die een onderneming dreef in de vorm van een eenmanszaak, verminderd. De inspecteur had een aanslag opgelegd die een verlies uit werk en woning op nihil vaststelde, en had heffingsrente in rekening gebracht. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en de beschikkingen, waarop de inspecteur de aanslag en heffingsrente had verminderd, maar de verliesvaststellingsbeschikking handhaafde. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en bepaalde dat de inspecteur de heffingsrente moest verminderen en de proceskosten moest vergoeden. De rechtbank had ook de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.422, met een vastgesteld verlies uit werk en woning van € 70.701.

In hoger beroep betwistte de inspecteur de uitspraak van de rechtbank en stelde dat de vergoeding van € 184.248, die belanghebbende had ontvangen voor de aanleg van een geluidswal, niet onder de bosbouwvrijstelling viel. Belanghebbende stelde dat de geluidswal was aangelegd ter bescherming van de aangelegde natuur en niet ter vermindering van de geluidsdruk op zijn woning. Het hof oordeelde dat de aanleg van de geluidswal inderdaad plaatsvond in het kader van het bosbedrijf en dat de bosbouwvrijstelling van toepassing was op het ontvangen bedrag. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 874.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Arnhem, waarbij de voorzitter en de andere rechters de argumenten van beide partijen hebben gewogen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 25 september 2012, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 12/00026
uitspraakdatum: 25 september 2012
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 1 december 2011, nummer AWB 10/3488, in het geding tussen
X te Z (hierna: belanghebbende)
en
de Inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. De aanslag impliceert een beschikking waarbij het verlies uit werk en woning op nihil is vastgesteld. Voorts is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikkingen. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag en de in rekening gebrachte heffingsrente verminderd en kennelijk de verliesvaststellingsbeschikking gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, bepaald dat de Inspecteur de beschikking heffingsrente vermindert en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en vergoeding van het griffierecht. Voorts heeft de Rechtbank, naar het Hof begrijpt, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.422 en het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 70.701.
1.4. Het hogerberoepschrift van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 9 januari 2012 ter griffie ingekomen.
1.5. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2012 te Arnhem. Namens belanghebbende is daar verschenen diens gemachtigde. Tevens is de Inspecteur verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende dreef in het onderhavige jaar een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Tot de onderneming behoorde ruim 32 hectare grond, waarlangs de rijksweg A01 (hierna: de rijksweg) loopt. In 1992 heeft belanghebbende zijn melkquotum verkocht. Sindsdien heeft hij plannen ontwikkeld om een landgoed, genaamd “A” te ontwikkelen, dat mede een bos omvat. In 1999 is aan belanghebbende subsidie toegekend op grond van de Tijdelijke Regeling voor Particulier Natuurbeheer (TRPN).
2.2. Op 26 september 2000 heeft Stichting B een beplantingsplan uitgebracht en op 4 oktober 2000 een ontgravingsplan. In deze plannen is opgenomen dat op de grond een geluidswal wordt aangelegd langs de rijksweg. Voor de realisatie van het landgoed is het bestemmingsplan aangepast. In het aangepaste bestemmingsplan staat onder meer:
“Ter vermindering van de geluidshinder op het nieuwe landgoed is in de inrichtingsschets een geluidswal ingetekend langs de snelweg. Tevens kunnen hierdoor natuurlijke gradiënten worden aangebracht.” (blz. 7)
en
“Om de verstoring in het landgoed door de snelweg te verminderen wordt er langs de snelweg een beplante geluidswal aangebracht. (…) Hierdoor ontstaat er meer rust op het landgoed wat de natuur en de recreanten ten goede zal komen. Tevens ontstaat er op deze wijze een gunstige grondbalans, omdat de grond die vrijkomt voor de aanleg van de oude loop van de B-beek, het moerasbos en de poelen e.d. gedeeltelijk voor de geluidswal gebruikt kan worden.” (blz. 11)
en
“Met het mogelijk maken van woningbouw zal in het kader van de Wet Geluidshinder (Wgh) rekening dienen te worden gehouden met de geluidbelasting, voor zover geluidgevoelige objecten zich binnen de geluidzones van de weg bevinden. Voor de nieuwbouwlocatie van de landgoedwoningen heeft een akoestisch onderzoek plaatsgevonden. (…) Het wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de bouw van de zeven landgoedwoningen.” (blz. 15)
2.3. Eind 2002 is begonnen met de aanplant van bos op de grond van belanghebbende, ook op het gedeelte waar de geluidswal is geprojecteerd. De geluidswal is in de jaren 2004 tot en met 2006 aangelegd, waarbij gebruik is gemaakt van licht vervuilde – van de Grondbank aangekochte – grond. In verband met de aanvoer van deze grond heeft belanghebbende in totaal € 184.248 ontvangen. Op de geluidswal is bos aangeplant.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de hiervoor vermelde vergoeding van € 184.248 is vrijgesteld op grond van de in artikel 3.11 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vervatte bosbouwvrijstelling, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Belanghebbende stelt dat de geluidswal slechts dient ter bescherming van de aangelegde natuur en niet dient ter vermindering van de geluidsdruk op zijn woning en de woningen van het landgoed. Belanghebbende wijst in dit verband op de hiervoor onder 2.2 aangehaalde passages uit het bestemmingsplan en op de omstandigheid dat zijn woning op ongeveer 200 meter van de rijksweg staat en de landgoedwoningen op ongeveer 500 tot 700 meter van de rijksweg zouden komen te staan.
4.2. De Inspecteur betwist dat en stelt dat de geluidswal niet (alleen) is aangelegd in het kader van de aanleg van een bos, maar (ook) in het kader van de ontwikkeling van het hele landgoed. De geluidswal leidt, aldus de Inspecteur, tot reductie van het verkeerslawaai op het bos, op de te bouwen landgoedwoningen en op de eigen woning van belanghebbende.
4.3. Met name uit het bestemmingsplan blijkt dat de aanleg van de geluidswal de natuur dient. De Inspecteur heeft zijn betwisting niet met bewijsmiddelen onderbouwd. Het Hof acht de stelling van belanghebbende – die te dezen de bewijslast draagt – aannemelijk. Daarom is het Hof van oordeel dat de aanleg van de geluidswal heeft plaatsgevonden in het kader van het bosbedrijf en dat op het in verband daarmee ontvangen bedrag de bosbouwvrijstelling van toepassing is. De door de Inspecteur gestelde omstandigheid dat ten tijde van de aanleg van de geluidswal nog geen bos aanwezig was, staat daaraan niet in de weg. Ook de omstandigheid dat het ontvangen bedrag niet is aan te merken als opbrengst van het bedrijfsmiddel grond, staat naar het oordeel van het Hof niet aan toepassing van de bosbouwvrijstelling in de weg.
4.4. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.
5. Kosten
Het Hof ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen hiervoor in aanmerking de door belanghebbende gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het Hof stelt deze kosten overeenkomstig de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 2 punten (verweerschrift en verschijnen ter zitting) × 1 (gewicht van de zaak) × € 437, ofwel op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Niet gesteld of gebleken is dat andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt. Opmerking verdient nog dat de proceskosten voor de procedure bij de Rechtbank reeds aan belanghebbende zijn vergoed.
6. Beslissing
Het Hof:
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 874; en
- verstaat dat van de Staat ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een griffierecht geheven wordt van € 454.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, R. den Ouden en B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 25 september 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.