ECLI:NL:GHARN:2012:BX9409

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.103.775
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Wet op de Jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 20 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hier aangeduid als [minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder een indicatiebesluit ontvangen van de Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland, maar betwistte de geldigheid ervan. Het hof oordeelde dat het indicatiebesluit, dat door de stichting was verbeterd, voldeed aan de wettelijke vereisten van de Wet op de Jeugdzorg. De moeder had in haar hoger beroep aangevoerd dat de omstandigheden waren gewijzigd en dat zij in staat was om voor [minderjarige] te zorgen, maar het hof oordeelde dat deze stelling onvoldoende onderbouwd was.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ernstige psychiatrische problematiek vertoont, waaronder een schizofreen paranoïde persoonlijkheidsstoornis, en dat zij in het verleden meerdere keren is opgenomen in een psychiatrische instelling. Ondanks de inzet van hulpverlening, waaronder intensieve psychiatrische thuiszorg, bleek de moeder niet in staat om de opvoeding van [minderjarige] adequaat vorm te geven. De moeder had onvoldoende inzicht in haar situatie en de benodigde opvoedingsvaardigheden, wat leidde tot verwaarlozing op affectief niveau van [minderjarige]. Het hof concludeerde dat de continuïteit en veiligheid van [minderjarige] in haar dagelijkse verzorging en opvoeding niet gewaarborgd konden worden zonder de verlenging van de uithuisplaatsing.

De beslissing van het hof was om de beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarmee de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] werd verlengd. Het hof benadrukte dat de positieve ontwikkeling van [minderjarige] in de pleegzorg aantoont dat zij gebaat is bij een gestructureerde en veilige omgeving, wat niet mogelijk was in de thuissituatie van de moeder. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.103.775
(zaaknummer rechtbank 221519)
beschikking van de familiekamer van 20 september 2012
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats]
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen “de moeder”,
advocaat: mr. D. Kotterman te Arnhem,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen “de stichting”.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof heeft op 26 juli 2012 een (tussen)beschikking gegeven.
1.2 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 6 augustus 2012 een brief van de stichting met bijlage;
- op 13 augustus 2012 een brief van mr. Kotterman van dezelfde datum met bijlagen.
2. De motivering van de beslissing
2.1 Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 26 juli 2012, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2 In de tussenbeschikking van 26 juli 2012 heeft het hof alvorens verder te beslissen met betrekking tot de verlenging van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige] de stichting in de gelegenheid gesteld om een geldig indicatiebesluit over te leggen. Het door de stichting bij de brief van 6 augustus 2012 overgelegde indicatiebesluit is gedateerd op 29 september 2011 en vermeldt een geldigheidsduur van één jaar, welke in werking treedt met ingang van de datum machtiging uithuisplaatsing.
2.3 Bij de brief van 13 augustus 2012 heeft de moeder gereageerd op het indicatiebesluit. Zij stelt dat het indicatiebesluit niet voldoet aan de wettelijke vereisten, onder meer verwijzend naar de beschikking van dit hof van 7 juni 2012 (LJN BW8208). In het indicatiebesluit ontbreken de aanduidingen van relevante termijnen en van uitzonderingen op de regelgeving is geen sprake. Aldus is geen sprake van een geldig indicatiebesluit en dient de bestreden beschikking te worden vernietigd, aldus de moeder.
2.4 Het hof overweegt als volgt. Het hoger beroep dient niet alleen tot het bestrijden van het oordeel van de eerste rechter, maar geeft ook de mogelijkheid tot verbetering en aanvulling van hetgeen een partij in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten (HR 1 maart 2002, NJ 2003, 355). Door overlegging van het indicatiebesluit heeft de stichting het aanvankelijke indicatiebesluit, waarin de geldigheidsduur van de aanspraak op zorg ontbrak, verbeterd. Aldus is bij het wijzen van de onderhavige beschikking sprake van een indicatiebesluit dat naar het oordeel van het hof voldoet aan de vereisten die de wet daaraan stelt en wordt het door de stichting alsnog overgelegde indicatiebesluit door het hof aangemerkt als een geldig indicatiebesluit in de zin van de Wet op de Jeugdzorg.
2.5 Zoals reeds overwogen in de beschikking van 26 juli 2012 kan de kinderrechter ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW de stichting op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:262 lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de stichting of de raad de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
2.6 Bij de beoordeling van de verlenging van de uithuisplaatsing van [minderjarige] zal het hof in het navolgende nagenoeg dezelfde omstandigheden betrekken als het hof ten aanzien van [minderjarige 2] in de beschikking van 26 juli 2012 heeft overwogen nu een (groot) deel van de feiten en omstandigheden voor de uithuisplaatsing dezelfde zijn.
2.7 Op grond van de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat de reeds verrichte onderzoeken en bevindingen van de hulpverlening voldoende betrouwbaar en adequaat zijn om te kunnen concluderen dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn. Bij beschikking van 7 juni 2011 heeft de kinderrechter geoordeeld dat de moeder toen niet in staat was [minderjarige] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit van en veiligheid in haar dagelijkse verzorging en opvoeding zijn gewaarborgd.
2.8 Bij de moeder is sprake van ernstige psychiatrische problematiek. De moeder is in 2006 wegens twee suïcidepogingen gedwongen opgenomen geweest in een psychiatrische instelling. In de jaren daarna heeft de moeder regelmatig last gehad van psychosen en is zij een aantal keren opgenomen in een psychiatrische instelling. Door verblijf van de moeder en de kinderen in Duitsland is de hulpverlening aan de moeder enkele malen onderbroken. Sinds januari 2009 woont zij opnieuw in Nederland. Zij ontvangt sindsdien begeleiding van de Gelderse Roos. In juli 2009 startte IPT (Intensieve Psychiatrische Thuiszorg). In augustus 2009 bleek de hulp van De Gelderse Roos te stagneren en bleken er vanuit de school ten aanzien van [minderjarige] ernstige zorgen te ontstaan over haar taalontwikkeling, alsmede de omstandigheid dat de moeder [minderjarige] vaak onterecht weghield van school. Uit onderzoek door De Gelderse Roos bleek in oktober 2009 dat de moeder een DSM-IV diagnose heeft, te weten een schizofreen paranoïde persoonlijkheidsstoornis. De hulp vanuit IPT stopte in augustus 2010, omdat de moeder gebruik zou gaan maken van GGV (Gespecialiseerde Gezinsverzorging). In de periode van 6 juli 2010 tot 14 januari 2011 werd STMG (Stichting Thuiszorg Midden Gelderland) ingezet in de thuissituatie. Ter mondelinge behandeling heeft de stichting toegelicht dat de hulp van STMG was bedoeld om te bezien wat de moeder nodig heeft om voor [minderjarige] te zorgen. Ondanks de maximale inzet van STMG bleek bij de moeder onvoldoende leervermogen aanwezig om zelf voor [minderjarige] te kunnen zorgen. Zij liet onvoldoende motivatie zien ten aanzien van en progressie in de aangeboden hulpverlening door STMG, aldus de stichting. In januari 2011 bleek de moeder voornemens om voor de duur van vier weken naar Vietnam te gaan en wilde zij [minderjarige] gedurende die periode laten verzorgen door een voor de stichting volledig onbekende man. Dit was aanleiding voor de stichting om met spoed een verzoek in te dienen voor uithuisplaatsing van [minderjarige]. Sinds de uithuisplaatsing laat [minderjarige] een enorme progressie zien ten aanzien van haar persoonlijke ontwikkeling. Gebleken is dat in de thuissituatie sprake was van verwaarlozing op affectief niveau. De positieve ontwikkeling van [minderjarige] op cognitief en sociaal-emotioneel gebied maakt duidelijk dat zij gebaat is bij een omgeving met veel structuur, duidelijkheid, begrenzing en extra aandacht en begeleiding.
2.9 Voor zover de moeder stelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden acht het hof dat standpunt onvoldoende met feiten en omstandigheden onderbouwd. Er is wel
sprake van een positieve ontwikkeling nu de persoonlijke situatie van de moeder is gestabiliseerd in die zin dat psychotische verschijnselen al langere tijd niet meer worden waargenomen, maar gezien de problematiek van de moeder bestaan er grote twijfels of hetgeen de moeder in pedagogisch opzicht kan bieden, voldoet aan wat [minderjarige], mede gelet op haar specifieke behoeften, nodig heeft. Gebleken is dat de moeder, ondanks de inzet van intensieve hulpverlening, niet in staat is geweest om de opvoeding van [minderjarige] op adequate wijze vorm te geven. De moeder heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waarom zij meent dat zij dit thans wel zou kunnen. Uit de observaties van de contacten tussen de moeder en [minderjarige] door Lindenhout en de stichting blijken er ook na de gewenningsperiode in verband met de nieuwe medicatie van de moeder zorgpunten. De moeder is instabiel in haar gedrag en de moeder sluit niet aan bij de belevingswereld van [minderjarige]. De moeder is niet responsief en sensitief genoeg, waarschijnlijk als gevolg van haar psychiatrische problematiek. Zij gaat onvoldoende in op de initiatieven tot contact van
[minderjarige] waardoor ook [minderjarige] steeds minder initiatief neemt en er onvoldoende interactie op gang komt. De moeder boekt onvoldoende progressie ten aanzien van het aanleren van passende pedagogische vaardigheden. Ze toont weinig inzicht en initiatief in het contact met [minderjarige] en handelt voornamelijk vanuit opdrachten van de hulpverleners. De moeder heeft geen hulpvraag voor haarzelf, zoals blijkt uit het verslag van STMG van 4 november 2011. Zij heeft bovendien geen of onvoldoende probleembesef en -inzicht. De sociaal-emotionele en empathische vermogens van de moeder ten aanzien van [minderjarige] zijn erg beperkt. De moeder is niet bereid om haar vriend of andere familieleden te betrekken in de hulpverlening van STMG. Het sociale netwerk van de moeder is bovendien beperkt en onvoldoende in staat de moeder te ondersteunen in haar opvoedingsvaardigheden. Bovendien heeft de vriend van de moeder, die in Duitsland woont, verklaard geen mogelijkheid te zien om de moeder dagelijks bij te staan in de thuissituatie. Hij ziet tevens geen mogelijkheid dat de moeder en de kinderen bij hem komen wonen. Het hof acht het bovendien zorgelijk dat zowel STMG als de sociaalpsychiatrisch verpleegkundige hebben laten weten dat zij thans onvoldoende zicht krijgen op de situatie van de moeder. Pro Persona heeft te kennen gegeven dat de zorgen niet afnemen, met name omdat de moeder afspraken afzegt en er onvoldoende zicht is op haar situatie.
2.10 De moeder heeft verzocht, in het licht van artikel 810a leden 2 en 3 Rv, een nader onderzoek te doen. De moeder stelt dat het onderzoek waarop de beslissing van de rechtbank thans gebaseerd is niet adequaat is. Zo vond het interactieonderzoek dat de moeder heeft ondergaan gedeeltelijk plaats in de periode dat zij andere medicatie slikte en tijdens de periode van gewenning aan haar nieuwe medicatie. Daarnaast was de klinische setting van het onderzoek van invloed op de interactie met [minderjarige]. De moeder voelde zich daardoor tijdens het onderzoek belemmerd in haar bewegingsvrijheid. Voorts is de omstandigheid dat [minderjarige] de moeder gedurende lange tijd niet had gezien en vervolgens slechts één keer per maand zag, van invloed geweest op het onderzoek.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de hulpverleningsgeschiedenis, de bevindingen van onder meer STMG en Lindenhout, de opvoedkundige kwaliteiten van de moeder en haar mogelijkheden om [minderjarige] thuis met hulpverlening op te voeden voldoende zijn onderzocht. Deze informatie is bovendien niet alleen gebaseerd op het interactieonderzoek. Ook de bezoeken in het pleeggezin en de belcontacten zijn hierin meegenomen. De moeder heeft onvoldoende toegelicht welke informatie een nieuw onderzoek nog aan de reeds voorhanden zijnde informatie uit eerdere rapportages zou kunnen toevoegen. Het hof acht een extra onafhankelijk onderzoek zoals door de moeder verzocht daarom onnodig en bovendien te belastend voor [minderjarige]. Het hof wijst het verzoek van de moeder om een onderzoek toe te laten dan ook af.
2.11 Het hof is van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de continuïteit van en veiligheid van [minderjarige] in haar dagelijkse verzorging en opvoeding niet zijn gewaarborgd en oordeelt de verlenging van de uithuisplaatsing dan ook noodzakelijk.
2.12 Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking dient te bekrachtigen met betrekking tot de verlenging van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige].
3. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 13 december 2011, met betrekking tot de verlenging van de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige].
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Rijken, R.A. Dozy en H.L. van der Beek, bijgestaan door mr. A.J. Hase als griffier, en is op 20 september 2012 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.