In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, gewezen op 7 oktober 2011. Het hoger beroep is ingediend bij exploot van 6 januari 2012. Tijdens de procedure heeft het hof op 22 mei 2012 een comparitie van partijen gelast, die op 2 november 2012 heeft plaatsgevonden. Na deze comparitie hebben appellanten een memorie van grieven ingediend, maar hebben zij op 16 april 2013 hun hoger beroep ingetrokken met een akte ter rolle, vergezeld van een bijzondere volmacht. Beide partijen hebben vervolgens verzocht om een beslissing over de proceskosten.
Het hof heeft vastgesteld dat appellanten tijdig en rechtsgeldig afstand van instantie hebben gedaan, conform de artikelen 249 en 250 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Hierdoor zijn appellanten verplicht om de proceskosten in hoger beroep te vergoeden aan de Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam. Het hof heeft de proceskosten vastgesteld op € 666,-- aan griffierecht en € 894,-- aan salaris voor de advocaat, in totaal € 1560,--. Het hof heeft een bevelschrift uitgevaardigd waarin deze kosten worden opgelegd aan appellanten, met de bepaling dat deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad is, zoals bepaald in artikel 250, vierde lid Rv.
De uitspraak is gedaan op 18 juni 2013 in aanwezigheid van de griffier, en is ondertekend door de rechters M.A.F. Tan-de Sonnaville, I.M. Davids en J.E.H.M. Pinckaers.